Wraking wegens vermeende onvoldoende dossierkennis, taalgebruik en mimiek van de rechter
Op verzoek van een partij welke bij een rechtszaak is betrokken, kan elke rechter die de zaak behandelt, worden ‘gewraakt’ op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Onder wraking wordt verstaan het bezwaar maken tegen de deelneming van een rechter aan de berechting van een bepaalde zaak. In geval van partijdigheid of de schijn ervan, kan de rechter succesvol gewraakt worden. Dit houdt in dat de rechter van de zaak wordt gehaald en een andere rechter wordt aangesteld.
Beoordeling verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van een verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
Zo’n ‘wrakingsverzoek’ wordt hier door de rechtbank behandeld.
In deze zaak hebben verzoekers hun verzoek in de eerste plaats gegrond op de stelling dat bij rechter mr. Van den Noort sprake was van slechte dossierkennis. Mr. Van den Noort heeft bevestigd dat hij ter terechtzitting de achternaam van de stagiaire niet (meer) wist en dat hem ook niet (meer) bijstond dat de in het dossier aanwezige offerte was ondertekend, maar hij heeft betwist dat hij het dossier niet goed beheerste. Volgens mr. Van der Noort had hij de zaak goed voorbereid en stond het geschil hem helder voor ogen en kon hij vanuit die kennis ook - kritische - vragen aan partijen stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de omstandigheid dat mr. Van den Noort voormelde feitelijkheden ter terechtzitting niet (meer) paraat had, niet de conclusie getrokken worden dat mr. Van den Noort onvoldoende kennis van het dossier had.
Van een rechter kan in het algemeen niet verlangd worden dat hij bij een mondelinge behandeling alle feitelijkheden uit het hoofd kent. Waar het om gaat is dat de rechter voldoende kennis van het dossier heeft om partijen te kunnen bevragen en de geschilpunten aan de orde te stellen.
Gesteld noch gebleken is dat mr. Van der Noort daartoe niet in staat is geweest. De rechtbank voegt daaraan toe dat een mondelinge behandeling ook mede bedoeld is om de feitelijkheden met partijen door te nemen en in die zin ook een gelegenheid voor partijen is om de behandelend rechter op eventuele omissies of onjuiste feitenweergave te wijzen, hetgeen ten deze ook is gebeurd.
Dat mr. Van der Noort wèl over voldoende kennis van het dossier beschikte, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat hij te terechtzitting aan partijen heeft aangegeven wat volgens hem “de crux” van de zaak was. Het behoort ook tot het wezen van een comparitie van partijen dat de behandelend rechter probeert tot de kern van de zaak door te dringen, daarover met partijen van gedachten wisselt, en zo nodig, een voorlopig oordeel geeft. Dat één van partijen mogelijk van mening is dat de behandelend rechter de kern van de zaak niet goed weergeeft, maakt (nog) niet dat gesproken kan worden van een bevooroordeelde of partijdige rechter.
Verder hebben verzoekers aangegeven dat zij uit de houding, mimiek van mr. Van der Noort en het gebruik van het woord “apart” na een antwoord van [A] hebben afgeleid dat deze zijn oordeel al klaar had. Deze subjectieve beleving van verzoekers, die door mr. Van den Noort is bestreden en niet uit het proces-verbaal van de zitting kenbaar is, acht de rechtbank onvoldoende om de conclusie te wettigen dat mr. Van den Noort bevooroordeeld of partijdig is (geweest), en heeft ook overigens veeleer het karakter van een klacht over de bejegening van verzoekers. Voor dergelijke klachten kent de rechtbank een afzonderlijke klachtenregeling, waarvan verzoekers desgewenst gebruik hadden kunnen maken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich geen uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing op zou kunnen leveren voor het oordeel dat mr. Van den Noort jegens verzoekers een vooringenomenheid zou koesteren of dat dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2013:6345