Voor het toetreden als lid tot een vereniging is in beginsel een expliciete wilsuiting nodig
[gedaagde] treedt reeds enkele jaren op als beleggingsadviseur en verricht daarbij beleggingsactiviteiten voor derden. In eerste instantie deed [gedaagde] dit in de vorm van een beleggingsadviesbureau en voerde hij de werkzaamheden in eigen naam uit.
[eisers] en [gedaagde] komen in oktober 2000 met elkaar overeen dat [eisers] € 18.151,21 – overmaakt naar [gedaagde], waarop [gedaagde] twee depots opent en aandelen aankoopt. Eén depot is bedoeld voor [eiser sub 1] en één depot voor [eiser sub 2].
[gedaagde] laat diverse orders uitvoeren en stelt [eisers] hiervan steeds per e-mail op de hoogte.
Aan het einde van elk jaar stuurt [gedaagde] een jaaroverzicht naar [eisers]. Deze overzichten worden door [eisers] gebruikt ten behoeve van de jaarlijkse belastingaangiften.
In april 2007 deelt [gedaagde] aan [eisers] mee dat het beleggingsadviesbureau van [gedaagde], waarbij hij onder zijn eigen naam handelt, wordt omgezet naar een vereniging. De beleggingsactiviteiten worden voortaan in naam van die vereniging, Beleggingsvereniging De Paasberg, verricht. [gedaagde] geeft daarbij aan dat [eisers] niets hoeft te doen als zij geen bezwaar heeft tegen deze omzetting.
Op 23 april 2007 richt [gedaagde] De Paasberg op.
In 2007 en in 2009 verzoekt [eisers] aan [gedaagde] over te gaan tot uitkering van de waarde van de portefeuilles. [gedaagde] weigert dit verzoek.
In een e-mail van 5 maart 2012 van [eisers] aan [gedaagde] geeft [eisers] aan haar geld niet meer door [gedaagde] te willen laten beheren en verzoekt zij tot uitkering van haar portefeuilles.
Op 23 maart 2012 reageert [gedaagde] hierop met de mededeling dat hij niet tot uitbetaling of overboeking kan overgaan, omdat de impact daarvan te groot is. [gedaagde] verwijst bovendien naar de nieuwsbrief van begin 2011 en schrijft dat er eind 2014 wellicht één of meerdere uitbetalingen kunnen worden gedaan.
Op 31 oktober 2013 woont [eisers] een ledenvergadering van De Paasberg bij.
Volgens de overzichten die [gedaagde] aan [eisers] verstrekt heeft, bedraagt de waarde van de portefeuille van [eiser sub 1] op 21 augustus 2013 € 10.047,63 en de waarde van de portefeuille van [eiser sub 2] € 3.906,86. Opgeteld vertegenwoordigen beide portefeuilles tezamen op 21 augustus 2013 een waarde van € 13.954,49.
De vordering
[eisers] vordert voor de kantonrechter dat De Paasberg en [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van € 13.954,49.
Beoordeling door de kantonrechter
De kantonrechter zal eerst ingaan op de vraag of [eisers] lid is geworden van De Paasberg. De lidmaatschapsverhouding tussen een bestaande vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Voor het toetreden als lid tot een vereniging is in beginsel een expliciete wilsuiting nodig.
Kwalitatief lidmaatschap, dat wil zeggen een lidmaatschap dat van rechtswege verbonden is aan het hebben van een bepaalde hoedanigheid, bestaat nadrukkelijk niet voor de gewone vereniging. Dit betekent dat altijd, en dus ook in dit geval, een toetredingshandeling nodig is, tenzij De Paasberg, althans [gedaagde], er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eisers] het lidmaatschap van de vereniging heeft aanvaard.
In het bericht van 7 april 2007 legt [gedaagde] uit dat hij zijn beleggingsadviespraktijk zal omzetten in een beleggersvereniging.
Niet gebleken is dat [eisers] bezwaar heeft gemaakt tegen dit bericht of dat zij op enigerlei wijze [gedaagde] heeft laten weten dat zij zich níet als lid aan de vereniging wilde verbinden. Echter, ook is niet gebleken is dat [eisers] nadrukkelijk als lid wilde toetreden of dat [eisers] een handeling heeft verricht met het oogmerk toe te treden tot te vereniging.
De mogelijkheid resteert dat [eisers] bij De Paasberg het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt tot de vereniging te willen toetreden. In dat geval is [eisers] gehouden aan de binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraken.
Hoewel niet gebleken is dat [eisers] bezwaar heeft gemaakt acht de kantonrechter dit niet voldoende om aan te nemen dat De Paasberg, althans [gedaagde], ervan uit mocht gaan dat [eisers] het lidmaatschap heeft aanvaard. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] in de berichtgeving richting [eisers] essentiële veranderingen die de omzetting naar de vereniging met zich mee zouden brengen, zoals het bij elkaar voegen van de portefeuilles van alle leden van de vereniging, niet, of in elk geval niet expliciet, heeft gecommuniceerd richting [eisers], zodat niet kan worden gesteld dat [eisers] wist wat het lidmaatschap inhield.
Bovendien is de berichtgeving van [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet dusdanig helder geformuleerd dat De Paasberg, althans [gedaagde], ervan uit mocht gaan dat het niet maken van bezwaar door [eisers] betekende dat [eisers] de consequenties die de omzetting naar een vereniging met zich bracht – en daarmee het lidmaatschap – aanvaardde.
Ook blijkt uit de stukken niet dat [eisers] andere handelingen of gedragingen heeft verricht waaruit De Paasberg, althans [gedaagde], mocht opmaken dat [eisers] als lid wilde toetreden, behoudens het bijwonen van een ledenvergadering van De Paasberg op 31 oktober 2013, welke overigens aanleiding gaf tot deze procedure.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] geen lid geworden is van De Paasberg. Dit heeft tot gevolg dat de binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraken – meer in het bijzonder de afspraak dat De Paasberg de waarde van de portefeuilles van de leden niet zal uitkeren – geen betrekking hebben op de portefeuilles van [eisers].
Toen [eisers] [gedaagde] voor de eerste keer verzocht over te gaan tot uitkering van de waarde van haar portefeuilles, had [gedaagde] dit verzoek dan ook niet mogen weigeren op grond van een binnen De Paasberg geldende dan wel gemaakte afspraak.
Niet is gesteld of gebleken dat beleggers in de oorspronkelijke situatie – toen [gedaagde] zijn eigen beleggingsadviesbureau had en hij zijn werkzaamheden in eigen naam uitvoerde – niet te allen tijde hun portefeuilles konden laten verkopen en de waarde ervan konden laten uitkeren.
[gedaagde] had derhalve moeten overgaan tot uitkering van de waarde van de portefeuilles van [eisers] toen hem daar voor het eerst om werd verzocht.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2014:3112