Bestuurder stichting aansprakelijk


Eiser sluit een koopovereenkomst met een stichting, maar de stichting komt deze overeenkomst niet na. Eiser ontbindt de koopovereenkomst en krijgt een vordering op de stichting. Die vordering wordt niet betaald. De stichting gaat failliet en biedt eiser geen verhaal. 

 

Daarom zoekt eiser verhaal op gedaagde, een (oud) bestuurslid van de stichting.

 

De vraag is of gedaagde aansprakelijk is

 

De Hoge Raad (het hoogste rechtscollege in Nederland) heeft in zijn arrest van 8 december 2006 (NJ 2006, 659) een maatstaf ontwikkeld waarmee kan worden beoordeeld of er grond kan zijn voor bestuurdersaansprakelijkheid van gedaagde.

 

Als maatstaf geldt of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist, of redelijkerwijze behoorde te begrijpen, dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

 

De rechtbank zal de vordering aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

 

De vraag is of gedaagde wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de stichting haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden.

 

De rechtbank kan niet bepalen of gedaagde dat wist, maar oordeelt dat wel vaststaat dat gedaagde redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de stichting haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Voor dat oordeel is het navolgende redengevend.

 

Gedaagde stelt dat zij de koopovereenkomst heeft gesloten in de verwachting dat het krijgen van een financiering geen probleem zou zijn. Het is echter de vraag of een redelijk handelend en bekwaam bestuurder van een stichting in de gegeven omstandigheden een dergelijke verwachting zou mogen hebben en op grond van die verwachting zou mogen handelen.

 

Volgens gedaagde had de stichting tijdens het sluiten van de koopovereenkomst onvoldoende middelen om de verplichtingen die zij met het sluiten van de koopovereenkomst voor zichzelf in het leven zou roepen, na te komen. Het is daarom van belang of er op dat moment wel een redelijke verwachting bestond dat die middelen tijdig zouden kunnen worden verworven. 

 

In het algemeen zal een dergelijke verwachting mogen worden geput uit bijvoorbeeld een positieve reactie van een geldverstrekkende instantie op een financieringsaanvraag, bijvoorbeeld omdat een offerte voor een financiering is uitgebracht. Ook is denkbaar dat wanneer een zodanig concreet en reëel vooruitzicht bestaat op het verkrijgen van een aangevraagde subsidie, dat een dergelijke verwachting gerechtvaardigd is. 

 

Gedaagde toont dit echter niet aan. Daarom oordeelt de rechtbank dat gedaagde als bestuurder van de stichting zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld door voor de stichting een koopovereenkomst te sluiten, terwijl er geen enkel concreet vooruitzicht bestond op het verkrijgen van een toereikende financiering. 

 

Dit leidt tot de slotsom dat gedaagde een ernstig verwijt treft van het onbetaald en onverhaald blijven van de vordering van eiser op de stichting en dat hij daarvoor persoonlijk aansprakelijk is. De daarop gebaseerde vordering zal worden toegewezen.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBASS:2012:BY1171

 

 

Home 

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06 - 46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.