Vervaltermijn bij de invordering van de afrekening van servicekosten. 

 

Gedaagde huurt van eiseres een woonruimte.

 

Vanwege een achterstand vordert eiseres van gedaagde bij de kantonrechter betaling van € 2.935,33.

 

Het gevorderde ziet nog vrijwel uitsluitend op de niet betaalde servicekosten over de jaren 2010, 2011 en 2012.

 

Servicekosten 2011

 

Partijen hebben zich neergelegd bij de uitspraak van de Huurcommissie, zodat vast staat dat het betreffende bedrag ter zake van de servicekosten 2011 van € 833,80 verschuldigd is. Dit bedrag wordt toegewezen nu vaststaat dat het niet werd voldaan.

 

Servicekosten 2012


Tegen de afrekening servicekosten van 2012 is door gedaagde geen bezwaar gemaakt en tegen deze afrekening is ook geen verweer gevoerd. Het bedrag van € 766,24 is dan ook toewijsbaar, nu gedaagde erkent dit bedrag niet te hebben voldaan.

 

Servicekosten 2010


Gedaagde heeft tegen deze afrekening bezwaar gemaakt bij eiseres. Het bezwaar is afgewezen. Niet is gesteld of gebleken dat gedaagde zich vervolgens heeft gewend tot de Huurcommissie. Ook eiseres heeft zich niet tot de Huurcommissie gewend zodat over deze afrekening geen uitspraak is gedaan.

 

Artikel 7:260 BW bepaalt dat huurder of verhuurder uitspraak van de Huurcommissie kunnen vragen wanneer geen overeenstemming kan worden bereikt over de afrekening van servicekosten.

 

Het verzoek kan worden gedaan tot uiterlijk 24 maanden na het verstrijken van de in artikel 7:259 lid 2 BW genoemde termijn.

 

Nu het gaat om de afrekening voor het kalenderjaar 2010 eindigt deze termijn op 1 juli 2011. De termijn van 24 maanden, als bedoeld in artikel 7:260 BW, is daarmee geëindigd op 1 juli 2013 zonder dat een uitspraak is gedaan door de Huurcommissie.

 

Artikel 51 UHW bepaalt dat na het verstrijken van deze termijn, op 1 juli 2013, in elke ingestelde rechtsvordering ter zake van de servicekosten een uitspraak van de Huurcommissie, dan wel van de kantonrechter moet worden overgelegd.

 

Aan deze eis kan niet meer worden voldaan nu de termijn is verstreken en dat betekent dat de afrekening van de servicekosten 2010 niet meer kan worden ingevorderd.

 

De bepaling is op 1 augustus 1994 ingevoerd bij wet (van 16 juni 1994, Stb 1994, 459) om de afrekening servicekosten aan een termijn te binden. Tot de invoering van deze wet bestond er geen termijn zodat huurders en verhuurders gedurende een vrijwel onbeperkte periode in onzekerheid konden verkeren over de afrekening van de servicekosten. Door de bepaling is in feite een vervaltermijn ingevoerd voor het instellen van vorderingen tot betaling door de huurder, dan wel terugbetaling door de verhuurder.

 

De termijn voor het instellen van de vordering voor 2010 is op 1 juli 2013 vervallen en het gevorderde bedrag van € 1.374,71 over 2010 is niet meer toewijsbaar.

 

Het voorgaande betekent dat in hoofdsom nog een bedrag van € 2.935,33 minus een bedrag van € 1.427,32 = € 1.508,01 kan worden toegewezen.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2014:1081

  

 

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06 - 46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.