Bierbrouwerij in kort geding veroordeeld om aan schuldregeling mee te werken.   

 

Tot maart 2014 heeft David een eenmanszaak met de naam ‘InterLab Music’ geëxploiteerd. Binnen deze eenmanszaak organiseerde David evenementen en heeft hij onder meer zaken gedaan met Brand. Brand heeft in de periode van april tot en met juni 2013 dranken aan David geleverd. David heeft een aantal facturen van Brand ter zake van deze leveranties onbetaald gelaten.

 

Over het jaar 2013 heeft David met de exploitatie van Interlab Music een verlies geleden van € 30.843,96. In totaal heeft David € 186.842,89 aan schulden, verdeeld over 45 schuldeisers. De vordering van Brand vormt circa 2% van de totale schuldenlast.

 

Een derde heeft een bedrag van circa € 25.000,-- beschikbaar gesteld ter sanering van de schulden heeft David, onder de uitdrukkelijke voorwaarde van totstandkoming van een integraal buitengerechtelijke crediteurenakkoord. Medio maart 2014 heeft David daartoe [A] Consultancy B.V. die de schuldeisers een onderhandse schuldregeling heeft aangeboden. De schuldregeling houdt in dat voormeld bedrag van € 25.000,-- tegen finale kwijting onder de schuldeisers wordt verdeeld door middel van betaling van een bedrag ineens. De aan de afzonderlijke schuldeisers uit te keren bedragen variëren van 100% tot 3% van de hoofdsom, afhankelijk van de omvang van de schuld.

 

Bij brief van 10 maart 2014 heeft [A] Brand verzocht met de schuldregeling in te stemmen en meegedeeld dat op grond daarvan, uitgaande van een hoofdsom ter hoogte van € 3.300,--, aan Brand een bedrag van € 860,-- zal worden uitgekeerd. Brand heeft met de schuldregeling niet ingestemd. Naar aanleiding hiervan heeft [A] Brand bij e-mailbericht van 8 september 2014 een nader voorstel gedaan. Ook dit voorstel is door Brand afgewezen.

 

Vordering

 

David vordert in kort geding om Brand te bevelen om mee te werken aan de totstandkoming van de schuldregeling en daartoe al het noodzakelijke te verrichten.


Beoordeling door de voorzieningenrechter

 

De voorzieningenrechter is van oordeel dat David een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft nu hij stelt dat de overige schuldeisers dreigen hun verleende instemming in te trekken als de schuldregeling niet op korte termijn tot stand kan worden gebracht.

 

Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of Brand kan worden gedwongen met de schuldregeling in te stemmen. Bij de toewijzing van een daarop gerichte vordering is terughoudendheid geboden. Uitgangspunt is dat een schuldeiser in beginsel recht heeft op integrale voldoening van zijn vordering en dat een schuldeiser vrij is om al dan niet in te stemmen met een onderhandse schuldregeling. Dit kan slechts uitzondering lijden indien de uitoefening van deze bevoegdheid wordt misbruikt en de schuldeiser aldus naar redelijkheid zijn instemming met de schuldregeling niet kan weigeren, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij daarbij heeft en de belangen van de schuldenaar en/of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.

 

Hoewel, zoals Brand onweersproken stelt, [A] niet is aangesloten bij een brancheorganisatie voor schuldhulpverlening, komt de door haar opgestelde schuldregeling de voorzieningenrechter voorshands niet ondeugdelijk voor. Het voorstel is genoegzaam onderbouwd en gedocumenteerd en derhalve voor de schuldeisers transparant en controleerbaar. Verder is niet gebleken dat [A] bij de beoordeling van de financiële situatie van David en de vaststelling van de te hanteren verdeelsleutel (welke overigens door Brand niet is bestreden) niet de van haar te vergen zorgvuldigheid en onafhankelijkheid heeft betracht.

 

In de voorgestelde schuldregeling wordt een bedrag van € 25.000,-- in éénmaal onder de schuldeisers verdeeld. Dit heeft tot gevolg dat alle schuldeisers binnen afzienbare tijd een deel van hun vordering voldaan zien. Bij toepassing van de WSNP – waarbij de voorzieningenrechter anders dan Brand geen reden heeft te veronderstellen dat David daarvoor niet aanmerking komt – zal daarentegen na ommekomst van drie jaren slechts circa € 8.000,-- onder de schuldeisers kunnen worden verdeeld. Hoewel aan Brand moet worden toegegeven dat laatstgenoemd bedrag is gebaseerd op de huidige deeltijd dienstbetrekking van David en dus niet valt uit te sluiten dat zijn aflossingscapaciteit bij verkrijging van een voltijd dienstbetrekking zal toenemen, valt in redelijkheid niet te verwachten dat het bedrag van € 25.000,-- per saldo zal worden overtroffen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de voorgestelde schuldregeling bij de huidige stand van zaken voor de schuldeisers het hoogst haalbare is.

 

Bovendien is van belang dat de vordering van Brand slechts circa 2% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de totstandkoming van de schuldregeling mede van de instemming van Brand afhankelijk is.

 

Gelet op het voorgaande kan Brand in redelijkheid niet weigeren om aan de schuldregeling mee te werken. Handhaving van de weigering levert misbruik van recht op, zodat de voorzieningenrechter tot toewijzing van de vordering komt.

  

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting en de naam David is in verband met de leesbaarheid van het artikel gefingeerd. De volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:16524

 

 

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06 - 46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.