Afwijzing schuldsanering
Op 07 februari 2020 is ter griffie van de rechtbank binnengekomen het verzoekschrift van schuldenaren strekkende tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Beoordeling door de rechtbank
Uit de Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsanering alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Boetes en belastingdienst
Uit een ambtshalve opgevraagd overzicht van het CJIB blijkt dat er op naam van schuldenaar een vordering openstaat van in totaal € 2.540,67, verdeeld over negen afzonderlijke boetes. De overtredingen zijn in 2015 tot en met 2017 begaan.
Voorts is uit de stukken en uit hetgeen tijdens de telefonische zitting is verklaard gebleken, dat er een schuldenlast bij de Belastingdienst bestaat voor een totaalbedrag ad € 84.867,80. Een gedeelte wat daarvan binnen de 5-jaarstermijn valt, is € 6.194,00, en dit bestaat uit vorderingen inkomstenbelasting over 2016 en 2017, vorderingen zorgverzekeringswet over 2016 tot en met 2018, en een terugvordering zorgtoeslag over 2020. Genoemde schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw en vormen dan ook een belemmering voor toelating van schuldenaren tot de schuldsaneringsregeling.
Geen nieuwe schulden
De Fw schrijft verder voor dat een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts wordt toegewezen als voldoende aannemelijk is, dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
Eén van die verplichtingen is het niet laten ontstaan van nieuwe schulden. Het hebben van een onderneming wordt in beginsel als een risico in de schuldsaneringsregeling gezien, omdat de kans op het ontstaan van nieuwe schulden daarbij in grote mate aanwezig is. Schuldenaren hebben beiden een onderneming, die juridisch en financieel gezien zijn samengevoegd in een V.O.F.
Schuldenares heeft een toko, en huurt daarvoor een winkelruimte.
Verder beschikt schuldenaar over een lease-bus voor zijn aannemingsbedrijf, waarvoor hij per maand € 536,00 betaalt.
Daarbij komt dat er op dit moment al nieuwe schulden aan het ontstaan zijn, doordat met de verhuurder van de winkelruimte overeen is gekomen dat schuldenaren tijdelijk de helft van de huur betalen. Er is (vooralsnog) geen sprake van kwijtschelding van de rest van de huur.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat bekend is dat schuldenaar geopereerd zal gaan worden (gastric-bypass-operatie). Gedurende de periode dat schuldenaar in het ziekenhuis zal liggen en daarna moet herstellen, zal schuldenaar geen inkomsten hebben.
Ook is niet met zekerheid te stellen wat de gevolgen van de Corona-crisis voor de levensvatbaarheid van de ondernemingen van schuldenaren zullen zijn.
Corona-crisis
Tot slot weegt mee dat schuldenaren vanaf het begin van de Corona-crisis beiden de werkzaamheden in hun ondernemingen (noodgedwongen) hebben gestaakt en onbekend is of, en zo ja, welke inkomsten schuldenaren op dit moment hebben. Dat de financiële situatie van schuldenaren op dit moment stabiel is, staat dan ook niet vast.
Dat schuldenaren de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zullen kunnen nakomen is op grond van het voorgaande onvoldoende aannemelijk.
De rechtbank zal de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dan ook afwijzen.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. De volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2020:4021&showbutton=true