Vordering achterstallige pensioenpremie toewijsbaar
[bedrijf A] is een werkgever in de metaal en technische bedrijfstak die valt onder de werkingssfeer van onder andere Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: de Fondsen).
[bedrijf A] is gehouden om aan de Fondsen premiebijdragen te voldoen.
Bij dagvaarding hebben de Fondsen gesteld dat [bedrijf A] de aan de Fondsen verschuldigde bijdragen over kwartaal 3 en 4 van het jaar 2020 (deels) onbetaald heeft gelaten.
Tijdens de minnelijke fase bij de Fondsen, is sedert begin 2020 vanwege de coronacrisis, en in afwijking van haar gebruikelijke beleid, geen aanspraak gemaakt op boete/incassokosten vanwege de te late betaling. Tevens is verwezen naar de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. Zodoende heeft [bedrijf A] langer de gelegenheid gehad om kosteloos de premie te betalen.
Verweer
[bedrijf A] verzoekt om de vorderingen van de Fondsen af te wijzen, haar lopende betalingsverplichtingen tot en met het eerste kwartaal van 2021 op te schorten en om haar de tijd te geven het nog aan de Fondsen verschuldigde bedrag over een langere periode in termijnen te mogen voldoen.
Daarnaast vordert [bedrijf A] om de boetes zoals in rekening gebracht in 2020 terug te draaien en voor zover door haar reeds betaald in mindering te brengen op de nog openstaande vorderingen, met veroordeling van PMT in de kosten van de procedure.
[bedrijf A] heeft als productiebedrijf in 2020 veel last gehad van de Covid-19 pandemie, hetgeen heeft geleid tot aanzienlijke verliezen waarvoor zij geen externe financiering heeft kunnen vinden en welke nu gedragen wordt door (meerdere) crediteuren, waaronder PMT.
Daarnaast heeft [bedrijf A] , nu zij werkgelegenheid biedt aan 32 laaggeschoolde werknemers, te maken met een aanzienlijk hoog ziekteverzuim, waarvoor zij zich niet kan verzekeren en waarvan de kosten ten laste van [bedrijf A] komen.
Ondanks het voorgaande heeft [bedrijf A] getracht de premies te blijven voldoen. [bedrijf A] verricht regelmatige betalingen van € 4.700,-, hetgeen blijkt uit het door [bedrijf A] overgelegde overzicht van betalingen. [bedrijf A] kan echter net het hoofd boven water houden.
Oordeel kantonrechter
De door [bedrijf A] genoemde financiële omstandigheden, hoe vervelend ook, ontslaan haar niet van haar betalingsverplichtingen jegens de Fondsen en staan aan toewijzing van de gevorderde premiebedragen niet in de weg.
Geen betalingsregeling
[bedrijf A] heeft verzocht om uitstel van betaling alsook om het verschuldigde in termijnen te mogen voldoen. De door de Fondsen gevorderde premiebijdragen zijn opeisbaar, zodat de Fondsen gerechtigd waren betaling daarvan in rechte te vorderen.
Daarnaast volgt uit artikel 6:29 BW dat een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. De Fondsen zijn derhalve niet verplicht een betalingsregeling te treffen dan wel te gedogen dat [bedrijf A] niet ineens het gehele opeisbaar verschuldigde betaalt maar in delen. De Fondsen hebben op de mondelinge behandeling duidelijk kenbaar gemaakt niet akkoord te willen gaan met een (langlopende) betalingsregeling, nu in het verleden reeds meerdere betalingsregelingen niet behoorlijk zijn nagekomen.
De kantonrechter is niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen dan wel uitstel van betaling te verlenen zonder instemming van de Fondsen zelf. Uiteraard staat het [bedrijf A] wel vrij om na verkrijging van dit vonnis alsnog te trachten met de Fondsen tot een betalingsregeling te komen.
Geen opschorting betaling
bedrijf A] heeft daarnaast verzocht om haar lopende betalingsverplichtingen tot en met het eerste kwartaal van 2021 op te mogen schorten. Opschorting kan onder meer worden ingeroepen als pressiemiddel om alsnog nakoming van de wederpartij te bewerkstelligen.
Een van de vereisten om te mogen opschorten is dat er sprake moet zijn van een opeisbare vordering op de schuldeiser. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. Gesteld nog gebleken is immers dat, en zo ja op welke wijze, de Fondsen hun verbintenissen niet zijn nagekomen. Een deugdelijke grondslag om de (lopende) betalingsverplichtingen op te mogen schorten, ontbreekt in het onderhavige geval dan ook.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. De volledige uitspraak is te vinden:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2021:13047&showbutton=true