Ontslag op staande voet
BCC heeft het volgende aan eiser geschreven:
“Hierbij delen wij u mede dat wij het dienstverband met u, wegens dringende redenen, met onmiddellijke ingang beëindigen.
De reden voor dit ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat u zich op 23 november j.l. agressief opstelde tegenover u collega. Hierbij gooide u uw beker warme koffie leeg in het gezicht van uw collega. De reden die u daarvoor opgaf is voor ons volstrekt onacceptabel. Wij hebben de afgelopen dagen nader onderzoek gepleegd en advies ingewonnen en zijn tot de conclusie gekomen dat wij het dienstverband met u niet verder kunnen voortzetten.
Op grond van uw houding tegenover collega’s bent u regelmatig gewaarschuwd. Dit heeft o.a. geleid tot een schriftelijk waarschuwing op 16 februari 2010. Hierin hebben wij bevestigd dat herhaling van dergelijk gedrag direct zal leiden tot beëindiging van het dienstverband.
(…)”
Eiser heeft de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
Hij besluit BCC te dagvaarden en vordert dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat het door BCC gegeven ontslag opstaande voet nietig is en voorts dat de kantonrechter BCC zal veroordelen om aan eiser te voldoen het loon vanaf 30 november 2012 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn ontbonden.
Beoordeling door kantonrechter
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven moet worden uitgegaan van de daaraan ten grondslag gelegde genoemde gronden, te weten: het feit dat eiser de inhoud van een beker koffie in het gezicht van een collega heeft gegooid, eerdere waarschuwingen wegens het gedrag van eiser jegens zijn collega’s en de schriftelijke waarschuwing uit 2010.
Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag op staande voet moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang beschouwd, in aanmerking nemen. Daarbij moet de kantonechter de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, de wijze waarop de werkgever reageerde op eerdere soortgelijke gedragingen en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer.
- eiser stond met een aantal collega’s in de hal van het pand van BCC binnen te wachten om te worden toegelaten tot de loods waarin de bedrijfsauto’s zijn gestald,
- op hetzelfde moment bevond zich een collega met andere collega’s buiten het genoemde pand aan de voorkant om daar te roken,
- die collega hield één van zijn benen voor de sensor in de deurpost om te voorkomen dat de schuifdeur dicht zou gaan en hij en zijn collega’s het pand niet meer zouden kunnen betreden,
- eiser heeft aan die collega gevraagd om zijn been voor de sensor weg te halen zodat de schuifdeur dicht kon en hij geen last van de rook in de hal zou hebben,
- er bevindt zich ten behoeve van rokende werknemers buiten op het terrein van BCC een aparte voorziening waar gerookt kan worden;
De schriftelijke waarschuwing uit 2010 is naar het oordeel van de kantonrechter te lang geleden om nog gewicht in de schaal te leggen bij het thans gegeven ontslag op staande voet. Dat zou slechts anders kunnen zijn als zou blijken dat in de periode tussen die schriftelijke waarschuwing en november 2012 nog sprake is geweest van waarschuwingen aan eiser die BCC ook aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd.
Van dergelijke waarschuwingen is onvoldoende gebleken. Als deze er inderdaad zijn geweest, dan had het op de weg van BCC gelegen één en ander te registreren in het personeelsdossier van eiser. Dat is niet, althans niet kenbaar voor de kantonrechter gebeurd, zodat dit niet valt te controleren en/of te beoordelen.
Begeleiden
Bovendien ligt het op de weg van BCC om eiser te begeleiden indien zij van oordeel is dat diens gedrag te wensen overlaat. Dit geldt temeer nu eiser al 22 jaar in dienst is en kennelijk tot de waarschuwing in 2010 altijd naar tevredenheid heeft gefunctioneerd. Het geven van begeleiding is temeer geïndiceerd omdat uit de stukken ook blijkt dat eiser binnen het bedrijf van BCC bekend staat als iemand die geen blad voor zijn mond neemt en zegt waar het op staat. Het ligt op de weg van BCC als werkgever er mede in het belang van haar andere werknemers voor te zorgen dat eiser zijn gedrag aanpast. Het geven van waarschuwingen zonder het geven van begeleiding en/of andere aanwijzigen is niet voldoende.
Bij dit alles heeft te gelden dat het ook op de weg van BCC ligt om een strikt rookbeleid te volgen en te handhaven. In dat licht beschouwd valt niet in te zien waarom een aantal van haar medewerkers voor de ingang van haar pand roken met de buitendeur open, terwijl voor dat doel een aparte voorziening aanwezig is. Mede gelet op het feit dat het bekend is dat eiser om gezondheidsredenen een felle tegenstander is van roken in het pand, dient BCC ervoor te zorgen dat rokers van die voorziening gebruik maken.
Voor zover BCC zich ook op het veelvuldig ziekteverzuim van eiser beroept, kan dat natuurlijk niet bijdragen tot een ontslag op staande voet. Het is uiteraard voor werkgevers lastig wanneer zij met arbeidsongeschikte werknemers worden geconfronteerd, maar daartegen kan de werkgever zich verzekeren, terwijl de wetgever de arbeidsongeschikte werknemer bescherming biedt.
Ten slotte zijn de gevolgen van het ontslag op staande voet voor eiser, gelet op het lange dienstverband en zijn eenzijdige werkervaring, in verhouding tot het belang van BCC bij voorkoming van de onderhavige gedraging van eiser, te ernstig om het ontslag te rechtvaardigen. BCC had er onder de gegeven omstandigheden voor moeten kiezen een minder zwaarwegende maatregel tegen eiser te treffen.
Op grond van het vorenstaande ligt de gevorderde verklaring voor recht voor toewijzing gereed.
Hoewel eiser geen wedertewerkstelling heeft gevorderd, volgt uit het vorenstaande dat BCC hem wel in staat moet stellen de bedongen arbeid te verrichten.
Loon
Met betrekking tot de gevorderde betaling van het loon van eiser, is de kantonrechter het volgende van oordeel.
De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Een schorsing of een op non-actiefstelling ligt in de risicosfeer van de werkgever en is ‘een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen’ , zodat de werkgever ook tijdens een schorsing of een op non-actiefstelling verplicht is tot doorbetaling van loon. Dat is ook het geval indien de werkgever gegronde redenen had om de werknemer te schorsen of op non-actief te stellen en de schorsing of op non-actiefstelling aan de werknemer zelf is te wijten. De werkgever kan zich immers, zolang de arbeidsovereenkomst bestaat, niet eenzijdig aan de verplichting tot loonbetaling onttrekken, ook niet ingeval het gedrag van de werknemer grond voor schorsing of op non-actiefstelling oplevert.
De kantonrechter verklaart voor recht dat het door BCC op 30 november 2012 aan eiser gegeven ontslag op staande voet nietig is.
Veroordeelt BCC om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen diens loon vanaf 30 november 2012 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2013:6142