Intrum heeft onvoldoende gesteld, kredietovereenkomst niet vast komen te staan, vordering afgewezen.
Op 7 februari 2018 is via de website van Wehkamp, op naam van gedaagde een overeenkomst tot stand gekomen.
Bij brief van 5 maart 2019 heeft Intrum aan gedaagde medegedeeld dat de vordering van Wehkamp aan haar is overgedragen. Zij heeft ook medegedeeld dat meerdere maandtermijnen van het doorlopende krediet bij Wehkamp niet zijn betaald en dat het krediet is opgeëist.
Gedaagde heeft het opgeëiste krediet onbetaald gelaten.
(Intrum laat het hier niet bij zitten en besluit gedaagde te dagvaarden voor het kantongerecht, red.)
Hoe oordeelt de kantonrechter?
Het verweer van gedaagde is dat zij niet de persoon is met wie Wehkamp een overeenkomst is aangegaan en dat iemand haar naam ten onrechte heeft gebruikt. Zij stelt dat op de door Intrum overgelegde kredietovereenkomst een verkeerde geboortedatum is vermeld. Daarnaast voert zij aan dat zij nooit goederen van Wehkamp heeft ontvangen en dat zij nimmer betalingen aan Wehkamp heeft verricht.
De kantonrechter is van oordeel dat Intrum niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan doordat zij heeft nagelaten haar vordering, op het punt van de gestelde totstandkoming van de overeenkomst, van een nadere onderbouwing te voorzien. Intrum verwijst slechts naar het informatieformulier. Dat formulier geeft wellicht wel inzage in de wijze waarop een kredietovereenkomst met Wehkamp tot stand komt, maar dat formulier geeft geen antwoord op de vraag op welke wijze de vermeende overeenkomt met gedaagde tot stand is gekomen en wie contractpartij van Wehkamp is geworden.
De gemotiveerde betwisting van gedaagde brengt mee dat Intrum tenminste had moeten meedelen naar welk e-mail adres het aanbod van de kredietovereenkomst van 7 februari 2018 ̶ waarin overigens een andere geboortedatum dan die van gedaagde is vermeld ̶ is gestuurd en vanuit welke bankrekening de door Intrum gestelde twee betalingen van gedaagde zijn verricht.
Ook lag het op de weg van Intrum te bewijzen dat Wehkamp goederen aan gedaagde heeft geleverd. Intrum heeft dat echter niet gedaan.
Identiteit gedaagde
In het licht van de gemotiveerde betwisting van gedaagde is de summiere en niet onderbouwde gehandhaafde stelling van Intrum dat een kredietovereenkomst tussen Wehkamp en gedaagde tot stand is gekomen, onvoldoende om het bestaan van die overeenkomst vast te kunnen stellen.
De stellingen van Intrum over bestelling van goederen op naam van gedaagde en de keuze voor termijnbetalingen mogen misschien wel juist zijn, maar zij leiden niet tot een antwoord op de vraag naar de identiteit van degene die het aanbod van Wehkamp heeft aanvaard en daarmee de contract sluitende partij is geworden.
Nu niet vast is komen te staan dat er tussen Wehkamp en gedaagde een kredietovereenkomst tot stand is gekomen en dat goederen aan gedaagde zijn geleverd, kan de vordering tot betaling van het opgeëiste krediet niet slagen. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting. De volledige uitspraak is te vinden:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2021:2451&showbutton=true