Geen kostenveroordeling gedaagde


Wegens het niet nakomen van een kredietovereenkomst wordt gedaagde door de bank gedagvaard. De bank vordert € 8.043,40 + rente en kosten van gedaagde.

 

Beoordeling door de rechter


Het meest verstrekkende verweer van gedaagde houdt in dat de dagvaarding nietig is, met subsidiair het verweer dat de bank niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat volgens gedaagde bij dagvaarding niet alle stukken heeft overlegd.

De waarheidsplicht van artikel 21 Rv strekt niet alleen ertoe de rechter in staat te stellen op het door partijen ter beoordeling voorgelegde geschil te beslissen, maar dient ook ertoe de wederpartij in staat te stellen zich adequaat en ter zake dienend te verdedigen. Aan deze plicht wordt ook nog inhoud gegeven door de vereisten van art. 111 lid 3 Rv. Daarin is bepaald dat de eiser in de dagvaarding mede de bekende verweren van de wederpartij en de daarvoor aangevoerde gronden moet aangeven (een substantiëringsplicht), alsmede de bewijsmiddelen en getuigen waarover eiser ter staving van zijn eis kan beschikken (een bewijsaandraagplicht).
Beide artikelen bevorderen dat de essentiële gegevens zo snel mogelijk in de procedure worden gebracht, zodat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure 'uit de verf komt'.

Het vereiste van artikel 85 Rv sluit bij bovengenoemde artikelen aan voor wat betreft de bescherming van de belangen van de wederpartij. Het artikel betreft een uitwerking van de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, en verplicht eiser tot het bijvoegen van afschriften bij dagvaarding. Dit waarborgt dat de wederpartij in staat is naar behoren te reageren op de in het geding gebrachte producties.

De bank heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan en stelt dat zij doordat gedaagde geen verweer heeft gevoerd, niet in staat was haar algemene bewijsaanbod conform artikel 111 lid 3 Rv verder toe te spitsen. Gedaagde heeft deze stelling niet betwist, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het algemene bewijsaanbod van eiser op het moment van de dagvaarding voldoende specifiek was volgens artikel 111 lid 3 Rv.

De bank heeft haar stellingen bij dagvaarding niet voorzien van alle voor de beslissing relevante gegevens, zoals inzicht in de opbouw van de hoofdsom. Naar het oordeel van de rechter is het niet bezwaarlijk om de aanmaning en de relevante bankafschriften bij de dagvaarding te voegen. Pas bij haar conclusie van repliek heeft de bank een grote hoeveelheid stukken overgelegd, waarbij zij overigens heeft verzuimd op duidelijke wijze te concretiseren op welke stukken zij haar vordering baseert. De stukken omvatten onder meer de door gedaagde in de conclusie van antwoord verzochte producties.

 

Aldus heeft de bank bij conclusie van repliek aan gedaagde gelegenheid geboden zich adequaat en ter zake dienend te verdedigen, en heeft derhalve - uiteindelijk - voldaan aan de verplichtingen van artikelen 21 en 85 Rv, zodat de dagvaarding niet nietig is en de bank ontvankelijk is in haar vorderingen.

 

Deze wijze van procederen werkt echter dermate kostenverhogend voor gedaagde, dat de rechter hieraan de consequentie verbindt dat gedaagde niet tot betaling van de kosten wordt veroordeeld. De vordering tot betaling van € 8.043,40 + rente wordt wel aan de bank toegewezen.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZUT:2011:BV0742

 

 

Home

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06 - 46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.