Kentekenhouder aansprakelijk
A laat op 18 juni 2010 een auto op zijn naam zetten. Op 20 juni 2010 wordt bij een tankstation voor €55,02 getankt zonder te betalen. Het kenteken van die auto behoort aan A toe. Op 5 juli 2010 komt die tenaamstelling bij het RDW te vervallen.
Het tankstation vordert voor de rechter veroordeling van A tot betaling van €55,02. Het tankstation legt aan de vordering ten grondslag dat A in beginsel als kentekenhouder aansprakelijk is voor de door het tankstation geleden schade en op die grond vordert zij betaling van de afgenomen brandstof ten behoeve van de op naam van A geregistreerde auto. Nu A geen gegevens van derden kan opgeven die volgens hem - zonder zijn toestemming - getankt zouden hebben en derhalve aansprakelijk zijn voor de door het tankstation geleden schade, rest het tankstation niets anders dan A aansprakelijk te houden. Het tankstation heeft noodzakelijke kosten bij het RDW moeten maken, omdat zij niet zelf de mogelijkheid had om kentekengegevens te achterhalen.
Het verweer
A betwist de vordering. Hij voert aan dat hij te goeder trouw is geweest bij het laten registreren van zijn persoonlijke gegevens op het kentekenbewijs van de auto. Toen A werd geconfronteerd met het feit dat er zonder zijn toestemming getankt was met zijn auto zonder te betalen, heeft hij direct hiervan aangifte gedaan bij de politie. Toen hij meerdere malen werd geconfronteerd met de gevolgen van de tenaamstelling, heeft hij alle gedupeerden een afschrift van de aangifte doen toekomen. Hoewel deze incidenten – net als het onderhavige – alle hebben plaats gevonden vóór het vervallen van de tenaamstelling van het kenteken per 5 juli 2010 door het RDW, hebben volgens A de andere gedupeerden hun vordering op A ingetrokken. Volgens A kan hij daarom ook niet aansprakelijk worden gesteld voor deze door het tankstation geleden schade.
Beoordeling van het geschil
Nu het hier om een civielrechtelijke vordering gaat, kan niet zonder meer gezegd worden dat A aansprakelijk is voor de door het tankstation geleden schade omdat A de
kentekenhouder van de auto was. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of A degene is geweest die de benzine heeft getankt.
Het tankstation beroept zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten. Nu uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid of billijkheid geen andere
verdeling van de bewijslast voortvloeit, draagt het tankstation op grond van het bepaalde bij artikel 150 Rv de bewijslast van die feiten.
Het tankstation heeft zich erop beroepen dat A als kentekenhouder geregistreerd stond, zoals tussen partijen vaststaat. De kantonrechter leidt uit die registratie
als kentekenhouder het vermoeden af dat A inderdaad op 20 juni 2010 de bestuurder van de auto is geweest en de benzine heeft getankt. Het ligt dan op de weg van A om door middel van tegenbewijs
dat vermoeden te weerleggen.
A heeft echter onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om hem tot het leveren van tegenbewijs toe te laten. Hij heeft met name niet aangevoerd wie op
het betrokken tijdstip de bestuurder van de auto is geweest. Uit de stellingen van A vloeit weliswaar voort dat hij de bestuurder niet bekend kan maken, maar dat is een omstandigheid die voor
zijn rekening dient te blijven. Hij had ervan moeten afzien om de auto op zijn naam te zetten. Nu het genoemde vermoeden door A niet is ontzenuwd moet de kantonrechter ervan uitgaan dat A zelf de
benzine heeft getankt zonder daarvoor te betalen.
Op grond van het vorenstaande zal € 55,02 worden toegewezen.
A zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.