Hogeschool Windesheim moet alsnog getuigschrift uitreiken aan studente Journalistiek.
[eiseres] heeft van 2005 tot 2011 de opleiding Journalistiek gevolgd, zoals aangeboden en georganiseerd door Windesheim.
Op 27 september 2011 heeft [eiseres] voor haar laatste onderzoeksverslag een voldoende ontvangen. Hiermee heeft zij haar laatste tentamen van het curriculum behaald.
Windesheim heeft bij brief van 12 oktober 2011 [eiseres] geïnformeerd dat zij per 30 september 2011 is uitgeschreven als student aan de opleiding.
Op 13 december 2011 heeft Windesheim [eiseres] een uitnodiging gestuurd voor de uitreiking van haar getuigschrift op 21 december 2011.
Windesheim heeft [eiseres] op 16 december 2011 per telefoon geïnformeerd dat de examencommissie van de opleiding niet bereid was een diploma af te geven. Daarbij is aangegeven dat de examencommissie van oordeel is dat het onderzoeksverslag vooralsnog niet voldoet aan de HBO (bachelor) normen.
[eiseres] heeft op 21 december 2011 haar getuigschrift niet in ontvangst kunnen nemen.
Bij bezwaarschrift heeft [eiseres] bij de examencommissie bezwaar gemaakt tegen het niet verstrekken van het getuigschrift. De examencommissie heeft beslist het bezwaar niet in behandeling te nemen. Vervolgens is [eiseres] bij beroepschrift van 18 oktober 2012 in beroep gegaan bij het College van Beroep voor de Examens van Windesheim. Zij heeft haar beroep gegrond op het niet nakomen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de examencommissie. Het College van Beroep voor de Examens van Windesheim heeft het beroep ongegrond verklaard.
Het geschil
[eiseres] vordert in kort geding bij de kantonrechter Windesheim te gelasten aan [eiseres] binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis, het getuigschrift uit te reiken waaruit blijkt dat zij op 30 september 2011 de opleiding journalistiek van Windesheim met goed gevolg heeft doorlopen en afgerond.
Beoordeling door kantonrechter
Van een spoedeisend belang is voldoende gebleken, gezien de stellingen van [eiseres] dat zij haar diploma 2,5 jaar na het behalen van haar laatste tentamen nog immer niet heeft ontvangen, hetgeen haar positie op de arbeidsmarkt bemoeilijkt, en dat haar studieschuld om die reden niet is omgezet in een gift.
[eiseres] heeft aangevoerd dat alle door haar afgelegde tentamens voldoende zijn beoordeeld maar dat Windesheim desondanks weigert het haar toekomende getuigschrift uit te reiken. Vanwege de vrees van Windesheim dat zij haar accreditatie zou verliezen, is Windesheim scherper gaan controleren op de tentamens waarmee het eindniveau wordt getoetst, te weten de modules onderzoek en stages, zo blijkt uit het verweerschrift van Windesheim bij het College van Beroep voor de Examens van Windesheim. Vanwege deze vrees heeft de examencommissie zowel de voor twee tentamens eerder ontvangen voldoendes genegeerd als ook aanvullende tentamens opgelegd. Hiervoor bestaat echter geen rechtsgrond, aldus [eiseres].
Volgens Windesheim is de gang van zaken als volgt geweest. Eind november 2011 heeft de examencommissie in het kader van haar wettelijke verplichtingen steekproefsgewijs onderzoeksverslagen, waaronder dat van [eiseres], ingezien. De conclusie van de examencommissie naar aanleiding van deze inzage was dat er twijfel bestond of het niveau van het onderzoeksverslag wel op het verplichte bachelor niveau lag. Toen het onderzoeksverslag een week later formeel bij de afstudeerzitting werd aangeboden, kon de examencommissie – gezien de gerede twijfel – niet anders doen dan het onderzoeksverslag aanhouden. Na intern beraad is een week later door de examencommissie besloten definitief niet over te gaan tot verlening van het getuigschrift. De examencommissie heeft hierop de opleiding en de begeleider van [eiseres] ingelicht. Het management van de opleiding heeft aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat zij haar getuigschrift niet zou ontvangen. De begeleider heeft [eiseres] vervolgens een verbetertraject voorgelegd waarmee [eiseres] het onderzoeksverslag alsnog op het gewenste eindniveau zou kunnen brengen. Hiermee heeft de begeleider impliciet het vermoeden van de examencommissie bevestigd dat het niveau van het onderzoeksverslag niet op bachelor niveau was, aldus Windesheim.
Gezien het verweer van Windesheim dient vooreerst te worden beoordeeld of het de examencommissie dan wel de examinator is geweest die heeft geoordeeld dat het cijfer voor haar onderzoeksverslag alsnog onvoldoende was.
Hoewel Windesheim ter zitting heeft aangevoerd dat het de examinator was die tot herziening heeft beslist, blijkt dit nergens uit. Ook heeft Windesheim erkend dat geen formeel besluit hieromtrent is genomen door de examinator. Uit hetgeen hieromtrent is aangevoerd, maakt de voorzieningenrechter op dat de hele gang van zaken rondom de weigering tot het afgeven van het getuigschrift nauwelijks is te reconstrueren. Het moet er vooralsnog voor worden gehouden dat het de examencommissie is geweest die het cijfer van het onderzoeksverslag heeft gewijzigd van voldoende naar onvoldoende.
Gelijk de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in kort geding heeft geoordeeld in een in de kern vergelijkbare zaak blijkt niet uit de tekst van de huidige regelgeving dat de wetgever voor ogen heeft gehad om de examencommissie de bevoegdheid te geven om in individuele gevallen een uitslag die een examinator heeft toegekend te herzien. De examencommissie is het orgaan dat op objectieveen deskundige wijze moet vaststellen of een student voldoet aan de voorwaarden die de Onderwijs en Examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad en zij is onder meer belast met het borgen van de kwaliteit van examens. De bevoegdheid tot het afnemen van examens en het vaststellen van de uitslag daarvan is echter voorbehouden aan de door de examencommissie aangewezen examinatoren.
Hieruit moet worden afgeleid dat tot het instrumentarium waarover de examencommissie beschikt ter uitvoering van haar taken niet de bevoegdheid behoort om definitieve tentamenuitslagen vast te stellen dan wel te herzien. Immers, het herzien van een voldoende naar een onvoldoende is dermate ingrijpend dat de bevoegdheid van de examencommissie hiertoe gestoeld dient te zijn op regelgeving. In het geval van [eiseres] lijkt de weigering van de examencommissie tot het afgeven van het getuigschrift en de wijze waarop dit is gebeurd een gelegenheidsbeslissing te zijn geweest.
Hoewel volgens Windesheim de examencommissie de bevoegdheid heeft een eigen onderzoek in te stellen naar het eindniveau van de examenkandidaat, heeft zij daarbij verzuimd aan te geven op welke wijze de examencommissie deze bevoegdheid heeft bepaald.
De overige vereisten voor afgifte van een getuigschrift waaraan [eiseres] moet voldoen zijn tussen partijen niet in geschil, zodat de voorzieningenrechter er vanuit gaat dat [eiseres] aan die vereisten heeft voldaan.
De voorzieningenrechter is al met al van oordeel dat Windesheim met haar weigering tot afgifte van het getuigschrift aan [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van [eiseres] tot het gelasten van Windesheim om het getuigschrift uit te reiken, zal als na te melden worden toegewezen.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2014:1573