Geldvordering in kort geding afgewezen, bestaan vordering en de omvang onvoldoende aannemelijk.
Op 11 oktober 2012 is [A] met de door hem bestuurde vrachtwagen achteruit gereden en heeft hij daarbij de auto van de vader van eiseres, die bestuurd werd door eiseres, aangereden.
Gedaagde treedt op als WAM-verzekeraar (WAM = Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen, red.) van de door [A] bestuurde vrachtwagen.
Gedaagde heeft de aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval en in dat kader de autoschade ad € 900,38 en een voorschot van € 250,-- betaald.
Het geschil
Eiseres vordert gedaagde te veroordelen om een voorschot te betalen van € 24.000,00.
Eiseres stelt daartoe dat zij door de aanrijding ernstige letselschade, bestaande uit een ernstige nekhernia, heeft opgelopen. Eiseres is ernstig beperkt in haar bewegingen en haar dagelijkse leven. Zij kan niet werken. Zij heeft doorlopend ernstige hoofdpijnen en zij is nimmer vrij van pijn. Eiseres is aangewezen op tenminste vier uur huishoudelijke hulp per week. Zij kan niet meer autorijden, stofzuigen en bedden opmaken. Door de betrokken officiële organen in Duitsland, te weten Landrat te Kreisborken, is haar invaliditeitsschade vastgesteld op 30%. Inmiddels heeft eiseres terzake van inkomstenverlies, vervoerskosten, telefoonkosten en medische kosten € 10.938,63 uitgegeven, berekend tot medio december 2013. Bij brief van 23 januari 2014 is aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade en betaling van een voorschot van € 30.000,--, wat betreft de schade en de gemaakte kosten en buitengerechtelijke kosten. Hoewel gedaagde aansprakelijkheid heeft erkend, reageert zij niet meer op brieven, ondanks herhaalde verzoeken. Nu eiseres haar inkomsten uit arbeid mist en diverse andere uitgaven heeft moeten doen, heeft zij spoedeisend belang bij betaling van een voorschot.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Eiseres woont in Duitsland. Nu eiseres woont op het grondgebied van een andere staat dan Nederland en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen.
Gedaagde is verschenen en heeft niet de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist, zodat aan de voorzieningenrechter ten aanzien van dit geschil rechtsmacht toekomt.
Uit de door partijen ingenomen standpunten leidt de voorzieningenrechter af dat zij hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht.
Betaling van een geldsom
De vordering strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
Nog daargelaten of sprake is van voldoende spoedeisend belang en een restitutierisico, is het bestaan en de omvang van de vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk. In een bodemprocedure zal de rechter de vordering slechts kunnen toewijzen indien het causaal verband tussen het ongeval en de gevorderde schade komt vast te staan. Of dit causaal verband vast komt te staan is thans niet met voldoende zekerheid te voorspellen.
Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat eiseres weliswaar medische stukken, waaronder de brief van neurochirurg M. Hashemi, de verklaring van haar huisarts, dr. med. B. Vöcking, en de verklaring van de ziektekostenverzekeraar heeft overgelegd, waaruit - naar eiseres stelt - volgt dat de klachten direct na het ongeval zijn ontstaan en deze als ongevalsgevolg moeten worden aangemerkt.
Gedaagde heeft op haar beurt gemotiveerd uiteengezet dat er volgens haar geen sprake is van ongevalsgerelateerd letsel en meer in het bijzonder niet van een door de aanrijding veroorzaakte hernia.
De voorzieningenrechter hecht waarde aan de volgende stellingen van gedaagde:
1. dat uit het schadeaangifteformulier, de verklaring van [A] en een e-mail van de tussenpersoon van de werkgever van [A] blijkt dat [A] heel langzaam achteruit reed toen hij de auto die eiseres bestuurde raakte;
2. dat [A] en diens werkgever pas op 5 februari 2013 aansprakelijk zijn gesteld en dat dit pas heeft plaatsgevonden nadat de nekhernia is vastgesteld;
3. dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in de Richtlijnen bij de 6de editie van de AMA Guides van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging staan vermeld, wil er gesproken kunnen worden van een traumagerelateerde hernia. In dit verband wordt door gedaagde gesteld dat er geen sprake is geweest van een trauma waardoor er aanzienlijk geweld op haar wervelkolom heeft ingewerkt en dat eiseres ook niet binnen 24 uur, maar pas na drie maanden, melding heeft gemaakt van radiculaire klachten als uitstralingen en zwakte in de spieren;
4. dat uit de brief van Hashemi blijkt dat hij geen acht heeft geslagen op de in Nederland geldende NOV-Richtlijnen.
Met inachtneming van het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat er nader (deskundigen)onderzoek c.q. bewijslevering dient plaats te vinden naar de vraag of de nekhernia het gevolg is van het ongeval dat eiseres is overkomen. In de onderhavige kort gedingprocedure is hiervoor, gelet op het karakter van die procedure, echter geen plaats.
Gelet op het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat toewijzing van de vordering niet aangewezen is.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2014:1418