Franchise. Dwaling, wanprestatie of schending zorgplicht?

 

Bart's Retail exploiteert sinds 1 mei 1986 een franchiseformule onder de naam ‘Bakker Bart/Bakkerij Bart’, waarbij zowel aan de consument als aan bedrijven en horecagelegenheden (on)belegde broodjes, grootbrood, snacks, gebak en koude en warme dranken worden verkocht.

 

Roggema heeft contact gezocht met Bart’s Retail met de wens franchisenemer te worden en heeft daarvoor een inschrijfformulier ingediend. Vervolgens zijn verschillende oriënterende gesprekken gevoerd en heeft Roggema (onder meer) een proefstage gelopen. Hiervan zijn verslagen en rapporten opgesteld en besproken. Begin januari 2008 zijn partijen overeengekomen dat in Haren een nieuwe Bakker Bart vestiging zou worden geopend die door Roggema zou worden geëxploiteerd.

 

Ten behoeve van die vestiging had Bart’s Retail door IMK, Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, een vestigingsplaatsonderzoek laten uitvoeren. Het rapport van dit onderzoek aan Roggema ter hand gesteld. Daarna zijn nadere gesprekken gevoerd. Bart’s Retail heeft Roggema een bouwbegroting voorgelegd voor de aanbouw van de nieuwe vestiging en ten behoeve van die verbouwing heeft een accountantskantoor, E&R Administratie & Adviezen, een financieringsaanvraag gedaan bij Rabobank. De financiering is verstrekt.

 

Vervolgens hebben partijen een franchiseovereenkomst en een daaraan gekoppelde (onder)huurovereenkomst gesloten.

 

Roggema heeft een aantal jaren de Bakker Bart winkel in Haren geëxploiteerd. De omzetprognoses van IMK werden niet gerealiseerd. Roggema heeft dit meerdere malen, mondeling en schriftelijk, aan de orde gesteld en Bart’s Retail om hulp gevraagd. Roggema heeft vanaf 2009 bij herhaling aangegeven dat hij de winkel wilde verkopen, dat hij zijn vroegere bedrijf (een hoveniersbedrijf) wilde herstarten en/of dat hij de zaak als eenmanszaak wilde voortzetten.

 

Bart’s Retail heeft dit afgeraden en dit is niet gebeurd. Roggema is herhaaldelijk bezocht door winkelbegeleiders van Bart’s Retail, die hem verschillende adviezen hebben gegeven, en Roggema heeft van Bart’s Retail bijdragen toegezegd gekregen en ontvangen uit het Solidariteitsfonds en uit hoofde van promotionele ondersteuning, exploitatiecorrecties en cascovergoeding.

 

Op 3/4 januari 2013 heeft Roggema de bedrijfsvoering gestaakt en heeft Rabobank de financiering opgezegd. Bart’s Retail heeft Roggema bij schrijven van 3 januari 2013 gesommeerd om de exploitatie van de vestiging te hervatten en Bart’s Retail heeft, toen Roggema dat niet deed, bij schrijven van 15 januari 2013 de franchiseovereenkomst en de daaraan gekoppelde huurovereenkomst per diezelfde dag buitengerechtelijk ontbonden. Roggema heeft vervolgens op 25 januari 2013 de sleutels van de vestiging overhandigd aan Rabobank.

 

Rabobank is overgegaan tot uitwinning van haar zekerheden en Rabobank heeft met gebruikmaking van de terugkoopverklaring van Bart’s Retail de inventaris aan Bart’s Retail verkocht. Bart’s Retail heeft daarop de vestiging in Haren onder eigen vlag voortgezet.

 

Roggema heeft Bart’s Retail aansprakelijk gesteld voor de schade van Roggema wegens toerekenbare tekortkomingen en tevens de franchiseovereenkomst vernietigd wegens dwaling.

  

Deze kwestie ligt nu te beoordeling van de rechtbank (red.)

 

Beoordeling door de rechtbank

Vernietiging wegens dwaling

 

In deze zaak kan Roggema zijn vernietiging wegens dwaling niet kan baseren op het enkele feit dat de omzetprognoses van het IMK-rapport niet zijn gerealiseerd en evenmin op de stelling dat hij de door Bart’s Retail gegarandeerde c.q. in het vooruitzicht gestelde inkomsten en ondersteuning niet heeft genoten en gekregen.

 

 

Roggema zou zich eventueel wel op dwaling kunnen beroepen indien komt vast te staan dat het IMK-rapport een onjuiste voorstelling van zaken geeft omtrent de ten tijde van de rapportage aanwezige omstandigheden die voor een mogelijke exploitatie relevant zijn, waarbij historische, actuele en ook voorzienbare toekomstige ontwikkelingen moeten worden betrokken, maar Roggema heeft niet kunnen aanwijzen welke relevante en ook kenbare omstandigheden in het onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten of onjuist zijn voorgesteld. Zijn stelling dat het onderzoek, althans de prognose, louter op historische gegevens is gebaseerd, is in elk geval onjuist en berust op een verkeerde lezing van het rapport.

 

Zorgplicht ten aanzien van de prognoses

 

Wat betreft een mogelijk schuldeisersverzuim van Bart’s Retail overweegt de rechtbank dat Roggema Bart’s Retail verwijt dat zij haar zorgplicht jegens Roggema heeft geschonden door hem inkomsten en omzetten in het vooruitzicht te stellen, die niet waren gebaseerd op deugdelijke uitgangspunten en een zorgvuldig markt- en vestigingsplaatsonderzoek.

 

Om dit aan te kunnen nemen, geldt echter dat niet voldoende is dat die omzetten en inkomsten niet door Roggema zijn gerealiseerd. Dat kan immers ook het gevolg zijn geweest van andere feiten en omstandigheden, die in de risicosfeer van Roggema liggen. Hierbij kan gedacht worden aan tijdelijke of duurzame arbeidsongeschiktheid van [eiser sub 2] en/of [eiser sub 3], terwijl de volledige arbeidsinzet van beiden in oorsprong wel het uitgangspunt was, dan wel aan extra inzet van personeel om naast de winkel een hoveniersbedrijf te kunnen uitoefenen, aan vaktechnisch en commercieel tekortschietend management en ondernemerschap en/of aan voor beide partijen onvoorzienbare en aan geen van beiden toerekenbare wijzigingen van externe omstandigheden en concurrentieverhoudingen.

  

Om aan Bart’s Retail een schending van de zorgplicht inzake de toekomstprognoses te kunnen verwijten, dient Roggema concreet te stellen en te bewijzen dat en op welke onderdelen Bart’s Retail zich bij haar uitlatingen heeft gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en dat en op welke onderdelen het markt- en vestigingsplaatsonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.

 

Zorgplicht ten aanzien van de bedrijfsondersteuning

 

Roggema stelt voorts dat Bart’s Retail tevens haar zorgplicht heeft geschonden door hem onvoldoende ondersteuning en begeleiding te bieden.

 

Wat betreft de begeleiding overweegt de rechtbank dat uit de uitgebreide rapportage, die door Bart’s Retail is overgelegd, volgt dat in het begin allerlei gesprekken zijn gevoerd en Roggema is getest en een stage heeft gelopen om te onderzoeken of hij geschikt was, dat hij vaktechnische trainingen heeft gehad, dat hij regelmatig in zijn winkel is bezocht en geadviseerd door een winkelcoach en dat veelvuldig over en weer is getelefoneerd en gemaild waarbij zijdens Bart’s Retail vele aanwijzingen zijn gegeven voor de bedrijfsvoering.

 

Nu kan het zijn dat Roggema zich niet kon vinden in die aanwijzingen, even zoals de coach klachten had over de inzet van Roggema, maar in het licht van deze uitgebreide rapportage kan Roggema in redelijkheid aan Bart’s Retail niet verwijten dat hij geen begeleiding heeft gehad.

 

Voorts heeft Bart’s Retail er op gewezen en is door Roggema erkend dat Bart’s Retail hem jaarlijks aanzienlijke financiële bijdragen heeft verstrekt om daarmee zijn bedrijfsresultaat te verbeteren.

 

Op de door IMK geprognosticeerde bruto jaaromzet van, vanaf het derde jaar, ongeveer € 570.000,00 kwalificeert een dergelijke bijdrage van ongeveer 10% als een substantiële financiële ondersteuning en Roggema heeft niet onderbouwd waarom hij in redelijkheid op nog meer financiële bijstand had kunnen rekenen.

 

 

De voornaamste klacht van Roggema is dat hij in de loop van 2012 op 4xG is gezet, hetgeen staat voor: geen geld geen goederen, maar deze klacht is naar het oordeel van de rechtbank gespeend van realiteitszin. Indien, zoals het geval was, de afnemer stelselmatig in gebreke blijft met de betaling van zijn leveranties, dan mag de leverancier, ook als dit een franchisegever is, van zijn afnemer eisen dat de goederen vooraf of bij levering worden betaald.

 

Inkomensgarantie

 

Wat betreft zijn toekomstige inkomsten stelt Roggema dat Bart’s Retail hem op onjuiste gronden heeft doen geloven dat hij een acceptabel ondernemersloon zou kunnen verdienen met de exploitatie van een Bakker Bart winkel. Roggema stelt daarbij uitdrukkelijk dat Bart’s Retail hem een jaarloon heeft gegarandeerd van € 38.000,00 per jaar, welk loon hij nimmer heeft verdiend.

 

De rechtbank neemt aan dat voor ‘loon’ ‘winst uit onderneming’ moet worden gelezen. Er was immers geen sprake van een dienstbetrekking, opdracht of andere rechtsverhouding op grond waarvan [eiser sub 2] en zijn echtgenote aanspraak konden maken op loon. Wat daar verder van zij, Bart’s Retail heeft gemotiveerd betwist dat zij een inkomen van € 38.000,00 per jaar heeft gegarandeerd of in het vooruit gesteld en dat haar daarom niet kan worden verweten dat zij ter zake onjuiste mededelingen heeft gedaan, haar zorgplicht heeft geschonden en/of wanprestatie heeft gepleegd.

 

Tegenover deze betwisting zal Roggema op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv zijn desbetreffende stelling moeten bewijzen.

 

Dit bewijs heeft Roggema in het bijzonder nog niet geleverd met de aantekening van een medewerker van Bart’s Retail dat tegen hem in februari 2012 zou zijn gezegd dat ‘gewoon 38K verdiend kan worden’, noch met de gespreksbevestiging d.d. 16 februari 2012, waarin Bart’s Retail aan Roggema schrijft dat zij concludeert dat de winkel niet te verkopen is vanwege het uitgangspunt dat de kopende partij in staat moet zijn minimaal € 38.000,00 resultaat te kunnen behalen zonder ondersteuning van Bart’s Retail

 

Dergelijke mededelingen achteraf, gedaan toen reeds problemen waren gerezen en naar een uitweg werd gezocht, kunnen niet als bewijs dienen dat aan Roggema bij het aangaan van de overeenkomst (toen de winkel nog van de grond moest komen) dat resultaat in het vooruitzicht is gesteld, laat staan gegarandeerd.

 

Evenmin wordt dat bewijs geleverd met de vooraf, op 16 november 2007, door Roggema opgestelde en aan Bart’s Retail ter hand gestelde privé-begroting, waarvan Bart’s Retail zou hebben gezegd dat die te halen was, hetgeen overigens nog niet vast staat. In die privé-begroting gaat Roggema immers uit van een benodigd inkomen van € 3.004,00 per maand en dat is dus geen € 38.000,00 per jaar, terwijl bovendien Roggema de kinderbijslag en een belastingteruggave meetelt, waarvan niet kan worden aangenomen dat dit inkomsten uit de toekomstige onderneming zullen zijn.

 

Verder wordt dat bewijs niet geleverd met het door Roggema overgelegde rapport van het vestigingsplaatsonderzoek, omdat in dit rapport alleen omzetprognoses worden gegeven en geen resultaatprognoses.

 

Dit betekent dat Roggema nog bewijs moet leveren van de door hem gestelde garantie c.q. onjuiste mededelingen over de door hem te behalen winst uit onderneming. De rechtbank zal hem dit bewijs opdragen.

 

Indien Roggema slaagt in het bewijs van die garantie c.q. toezegging, dan staat nog ter beoordeling of Bart’s Retail is tekort geschoten in de nakoming daarvan en/of ter zake haar zorgplicht heeft geschonden.

 

De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

  

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2014:1562

 

 

Home 

 

Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06 - 46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.