Afwijzing aangifte eigen faillietverklaring
Aangeefster heeft op 19 maart 2014 ter griffie van de rechtbank een aangifte tot haar faillietverklaring ingediend. Aangeefster is op 25 maart 2014 in raadkamer gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.
Beoordeling door de rechtbank
Wil een faillissementsverzoek slagen dan dient er sprake te zijn van pluraliteit van schuldeisers en dient de schuldenaar in kwestie te verkeren in de toestand van opgehouden te betalen.
De rechtbank verlangt van een verzoeker van een faillissement in situaties waarin niet de verwachting bestaat dat er enig actief vergaard zal worden dan wel zal vrijkomen om de faillissementskosten mee te kunnen voldoen, dat er daarnaast ook sprake is van een redelijk belang bij faillietverklaring.
Bij deze vraag wordt het belang van de verzoeker afgewogen tegen het belang dat de curator heeft om de faillissementskosten voldaan te zien. Indien er een dergelijk zwaarwegend belang ontbreekt kan er sprake zijn van misbruik van bevoegdheid, wat in dat geval leidt tot het afwijzen van het faillissementsverzoek.
In casu heeft aangeefster verklaard dat de onderneming thans niet over enig actief beschikt en dat zij niet verwacht dat de onderneming in de toekomst over enig actief zal kunnen beschikken. Uitzicht op enige mogelijkheid tot voldoening van de faillissementskosten is er niet.
Aangeefster heeft noch in haar verzoekschrift noch ter zitting een zwaarwegend belang naar voren gebracht, waardoor eerdergenoemde belangafweging ten faveure van aangeefster zou moeten uitvallen. Daarbij komt nog dat uit de overgelegde stukken blijkt dat aangeefster slechts twee crediteuren heeft, waaronder een voormalig werknemer.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een onevenredigheid tussen het belang van aangeefster van haar faillietverklaring, het belang van een curator verschoond te blijven van niet verhaalbare kosten en de belangen van de schuldeisers om hun vordering betaald te zien, wat bij het uitspreken van het faillissement van verzoekster zou leiden tot misbruik van bevoegdheid (op grond van artikel 3:13 BW).
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat het belang dat in wezen door het faillissement zou moeten worden gediend, namelijk een verdeling van de boedel onder de schuldeisers, vanwege het geringe aantal schuldeisers en het uitzicht dat zij naar een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen uitkering zullen ontvangen, niet opweegt tegen de andere betrokken belangen. De rechtbank concludeert dan ook dat het verzoek tot faillietverklaring afgewezen dient te worden.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2014:2522