Misbruik van faillissements(proces)recht
Misbruik van faillissements(proces)recht door het indienen, in een periode van ruim een jaar, van vier defensieve verzoeken wettelijke schuldsanering en het intrekken van drie van deze verzoeken kort voor of op de dag van de schuldsaneringszitting.
Ter zitting van 16 april 2014, waarop het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsrsegeling van [verzoeker] zou worden behandeld, is niemand verschenen. [verzoeker] was weliswaar aanwezig in het gebouw van de rechtbank, maar is vóór de behandeling vertrokken. Het (onvolledig) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is niet ingetrokken.
Op het (vierde) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal thans uitspraak worden gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat in artikel 3 Faillissementswet is bepaald dat een natuurlijk persoon wiens faillissement is aangevraagd, de bevoegdheid heeft een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
In artikel 3a lid 2 Faillissementswet is vervolgens bepaald dat het verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De achterliggende gedachte van onder andere deze bepalingen is dat getracht moet worden de schulden van een natuurlijke persoon door middel van een schuldsaneringsregeling te saneren in plaats van dat een natuurlijk persoon failliet wordt verklaard, het faillissement wegens de toestand van de boedel wordt opgeheven en de schuldeisers de schuldenaar tot in lengte van dagen kunnen blijven achtervolgen.
Misbruik bevoegdheid
De bevoegdheid tot het indienen van een schuldsaneringsverzoek ter afwering van het uitspreken van een faillissement kan echter misbruikt worden. Dit is onder andere het geval als de bevoegdheid voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor de bevoegdheid bedoeld is.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan in de onderhavige zaak sprake is. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zijn bevoegdheid om een zogenaamd defensief schuldsaneringsverzoek in te dienen (telkens) niet aanwendt om in een schuldsaneringsregeling terecht te komen, maar om zijn mogelijke faillietverklaring zoveel mogelijk te traineren of zelfs te blokkeren. [verzoeker] heeft immers vanaf maart 2013 tot en met heden, dus in de periode van ruim een jaar, vier (!) keer een (onvolledig) schuldsaneringsverzoek ingediend ter afwending van zijn faillietverklaring op grond van drie verschillende faillissementsrekesten en heeft het verzoek drie keer een dag vóór of op de dag waarop de behandeling van zijn verzoek plaats zou vinden, ingetrokken.
Door het misbruik van de bevoegdheid ontstaat er inmiddels ook strijd met het beginsel dat de schuldeiser die het faillissement van een natuurlijk of rechtspersoon aanvraagt, recht heeft op een beslissing op zijn verzoek tot het uitspreken van een faillissement op zo kort mogelijke termijn.
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens misbruik van faillissements(proces)recht moet worden afgewezen.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2014:2058