Schorsing inbewaringstelling ex artikel 88 Faillissementswet
Op 16 april 2013 is verzoeker in staat van faillissement verklaard.
Op 22 augustus 2013 heeft de rechtbank bevolen dat verzoeker in verzekerde bewaring zal worden gesteld in het huis van bewaring te ’s-Hertogenbosch. Verzoeker is op 10 september 2013 in verzekerde bewaring gesteld en overgebracht naar het huis van bewaring te Grave, alwaar verzoeker op 11 september 2013 door curatoren is verhoord.
Bij brief van 12 september 2013 hebben curatoren een verslag van het verhoor naar de rechtbank gestuurd en geadviseerd de verzekerde bewaring vooralsnog niet op te heffen.
Op 12 september 2013 heeft de verzoeker aan de rechtbank verzocht om hem uit bewaring te ontslaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te onderzoeken of er op basis van de huidige stand van zaken nog gronden aanwezig zijn die de voortduring van de inbewaringstelling en daarmee de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van verzoeker, rechtvaardigen. Daarbij dient het recht van verzoeker op persoonlijke vrijheid te worden afgewogen tegen de bij zijn inbewaringstelling betrokken belangen van de gezamenlijke schuldeisers.
De rechtbank is van oordeel dat die belangenafweging thans nog in het nadeel van verzoeker uitvalt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast wordt gesteld dat verzoeker in ieder geval tot het aan het moment van de uitvoering van het bevel tot inbewaringstelling niet alle inlichtingen heeft verschaft, die hij op grond van de faillissementswet dient te verschaffen. Anders dan verzoeker kennelijk meent doet daarbij niet ter zake dat de curatoren en/of de rechter-commissaris hem niet concreet dan wel niet bij herhaling hebben verzocht om bepaalde informatie aan hen te verstrekken. Een gefailleerde dient immers ook uit eigen beweging inlichtingen te verschaffen. Van verzoeker kan worden verwacht dat, indien hij dat in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de curatoren en/of rechter-commissaris aan hem verstrekte aanwijzingen weet of behoort te weten, hij ook bepaalde inlichtingen verschaft waarom niet uitdrukkelijk is gevraagd.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat verzoeker eerst op 13 september 2013, drie dagen na zijn inbewaringstelling, en bijna vijf maanden sedert zijn faillietverklaring op 16 april 2013, zijn digitaal opgeslagen privé administratie aan curatoren heeft doen toekomen. Naar het oordeel van de rechtbank had verzoeker deze digitaal toegankelijke privé administratie onmiddellijk na 16 april 2013 aan de curatoren ter beschikking dienen te stellen.
Verder heeft verzoeker eerst ter zitting van 13 september 2013 informatie verschaft omtrent de verblijfplaats van een aantal auto’s met een hoge financiële waarde. Verzoeker heeft dat bovendien eerst gedaan, nadat de rechtbank ter zitting hem daar bij herhaling uitdrukkelijk naar had gevraagd. Gezien de beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2013 heeft verzoeker tot in ieder geval die datum privé veelvuldig en exclusief gebruik gemaakt van voormelde auto’s, die in de periode voor zijn faillissement aan hem in eigendom toebehoorden en vóór faillissement zijn overgedragen aan een stichting, waarvan hij de bestuurders kan benoemen en ontslaan en waarmee hij een rekening-courant verhouding heeft.
Tegen die achtergrond wist verzoeker dan wel behoorde hij te weten dat hij ter vaststelling en reconstructie van de boedel uit eigen beweging aan de curatoren en/of de rechter-commissaris over de auto’s inlichtingen diende te verschaffen. Om die reden hebben de curatoren verzoeker reeds eerder en bij herhaling verzocht om aan hen die verblijfplaats mede te delen. Verzoeker heeft echter tot de zitting van 13 september 2013 nagelaten om daar gehoor aan te geven.
Daarnaast is een groot aantal stukken in onderling overleg tussen verzoeker en de curatoren aan een notaris in bewaring gegeven, terwijl voldoende aannemelijk is dat zich daaronder informatie bevindt, die verzoeker uit eigen beweging aan de curatoren had dienen te verschaffen teneinde aan de op hem rustende inlichtingenplicht te voldoen. De rechtbank wijst daarbij onder andere op de bankafschriften van de privé bankrekeningen van verzoeker. Verzoeker heeft sedert zijn faillietverklaring ruimschoots de tijd gehad om deze informatie aan de curatoren te verschaffen. Dat geldt temeer daar de curatoren verzoeker herhaaldelijk hebben aangeboden om daarvoor aan hem administratief personeel en accountants ter beschikking te stellen. De curatoren hebben dit aanbod ter zitting van 13 september 2013 wederom herhaald, maar verzoeker heeft dit aanbod tot op heden niet aanvaard.
Gezien het verhandelde ter zitting en de gedingstukken, is voldoende aannemelijk dat verzoeker van de door de curatoren in een overzicht weergegeven genummerde vragen omtrent zijn eigen financiële positie en het concern van 157 vennootschappen, een aanzienlijk aantal vragen niet heeft beantwoord, die uit dit overzicht zijn verwijderd. Dat deze vragen niet zijn beantwoord blijkt uit het gegeven dat de door de curatoren gebruikte nummering niet doorloopt. Per saldo resteert echter van de in totaal 217 vragen nog een aanzienlijk aantal vragen, die verzoeker niet, niet volledig dan wel anderszins niet naar behoren heeft beantwoord.
Voorts komt uit verzoekschrift naar voren dat verzoeker zijn bereidheid tot het verstrekken van informatie veelal clausuleert alsmede dat hij zelfstandig en met uitsluiting van de curatoren wil bepalen welke informatie hij ter vaststelling en reconstructie van de boedel aan de curatoren wil verschaffen.
Deze rechtbank bij heeft echter reeds bij beschikking van 28 mei 2013, anders dan verzoeker stelt, in algemene zin omtrent de reikwijdte van de op verzoeker rustende inlichtingenplicht geoordeeld. Verzoeker dient zich volledig te schikken naar de in deze beschikking weergegeven ruime toepassing van de op hem rustende inlichtingenplicht.
Inlichtingenplicht
Het door verzoeker naar eigen inzicht beperken en clausuleren van zijn inlichtingenplicht blijkt ook uit het volgende.
Weliswaar heeft verzoeker ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij bereid is om de aan de notaris in bewaring gegeven informatie aan de curatoren ter beschikking te stellen, maar verzoeker heeft daarbij ter zitting opmerkingen en voorbehouden gemaakt met betrekking tot onder meer de daarbij komende notariskosten, de grote omvang van de informatie en de noodzaak van het persoonlijk ten kantore van de notaris maken van een schifting voor wat betreft wel en niet aan de curatoren te verstrekken stukken. Daardoor is niet aannemelijk dat verzoeker op korte termijn zal overgaan tot het aan de curatoren overdragen van de bij de notaris aanwezige informatie.
Mogelijk is het verhoor van 22 augustus 2013 voor de rechter-commissaris de directe aanleiding geweest voor het doen van de voordracht tot in bewaringstelling, maar dat doet niet af aan de overigens door de rechter-commissaris aan de voor zijn voordracht gestelde gronden.
Dat er publieke belangstelling is voor het faillissement van verzoeker, maakt niet dat hij in mindere mate gehouden is mee te werken met de curatoren. Verzoeker is niet in bewaring gesteld in verband met enig strafbaar feit, maar om hem ertoe te bewegen gevraagd en zeker ook ongevraagd informatie aan de curatoren te verstrekken. Reeds uit het feit dat verzoeker, nadat hij in verzekerde bewaring is gesteld, aan curatoren informatie heeft verschaft over de verblijfplaats van de hiervoor bedoelde auto’s en aan hen zijn digitaal opgeslagen privé administratie heeft doen toekomen, blijkt dat van onderhavige inbewaringstelling als dwangmiddel tegen plichtsverzuim van verzoeker de daarmee beoogde werking uitgaat.
De rechtbank betreurt het dat aan verzoeker gedurende zijn inbewaringstelling onvoldoende aan zijn dieet aangepaste maaltijden ter beschikking worden gesteld. De rechtbank ziet daarin echter onvoldoende aanleiding om verzoeker uit de verzekerde bewaring te ontslaan.
Gelet op het voren overwogene zal de rechtbank het verzoek om verzoeker uit verzekerde bewaring te ontslaan afwijzen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de verzekerde bewaring van verzoeker tijdelijk te schorsen. Naast het voorgaande neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat verzoeker, blijkens het verslag van het verhoor van 11 september 2013 in het huis van bewaring te Grave, afgelopen maand buiten medeweten van curatoren en zonder de vereiste toestemming van de rechter-commissaris in het buitenland heeft verbleven. Zo heeft verzoeker onder meer in Zwitserland verbleven, waar hij de beschikking over woonruimte heeft. Mitsdien bestaat de gerechtvaardigde vrees dat verzoeker zich na schorsing van de verzekerde bewaring aan de op hem ingevolgde de Faillissementswet rustende verplichtingen onttrekt en blijvend naar elders vertrekt.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2013:5505