Meisje komt ten val nadat een man op haar bagagedrager was gesprongen, maar is de man volledig aansprakelijk voor de schade?

 

In de nacht van 23 op 24 maart 2012 verliet eiseres met een vriendin een café in Groningen. Ongeveer gelijktijdig verliet gedaagde het café met twee vrienden, [naam 2] en [naam 3]. Eiseres en de vriendin kenden gedaagde, [naam 2] en [naam 3] niet.

 

[naam 2] heeft aan de vriendin van eiseres gevraagd of zij en haar vriendin ook richting Grote Markt zouden gaan. Toen zij daarop bevestigend antwoordde, heeft hij gevraagd of ze bij hen op de fiets mee mochten. De vriendin van eiseres heeft ermee ingestemd [naam 2] een lift te geven. [naam 2] is vervolgens gaan fietsen op de fiets van de vriendin van eiseres, met de vriendin van eiseres achterop.

 

Op het moment dat eiseres op haar fiets was gestapt en reeds een stukje richting de Grote Markt had gefietst, sprong gedaagde zijwaarts achterop haar bagagedrager. Eiseres is vervolgens ten val gekomen. Het achterwiel van de fiets van eiseres is daarbij verbogen. Eiseres kwam met haar hoofd op straat terecht en brak haar rechterenkel.

 

Eiseres is na het ongeval per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en nog diezelfde dag aan haar enkel geopereerd. Zij is meerdere dagen opgenomen geweest. Volgens het verslag van het ziekenhuis had zij alcohol gedronken, te weten vijf eenheden.

 

Eiseres heeft gedaagde aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.

 

Het geschil

 

Eiseres vordert voor de rechtbank veroordeling van gedaagde tot betaling van de materiële en immateriële schade die zij lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval.

 

De beoordeling

 

Ter beoordeling ligt voor of gedaagde aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad.

 

Partijen verschillen ten eerste van mening over het antwoord op de vraag of het handelen van gedaagde een onrechtmatige daad oplevert. De rechtbank merkt het achterop een fiets springen aan als gevaarscheppend. Zulk achterop springen kan immers de fiets in onbalans brengen met een valpartij als mogelijk gevolg. Het enkele gevaarscheppende gedrag maakt het handelen van gedaagde echter nog niet onrechtmatig. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gevaarscheppend gedrag eerst onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het handelen van gedaagde aan dit criterium. Zij overweegt daartoe het volgende.

 

Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of eiseres ermee had ingestemd dat gedaagde bij haar achterop de fiets mocht meerijden. De rechtbank stelt voorop dat als de stelling van eiseres juist is dat zij geen toestemming heeft gegeven, het handelen van gedaagde sowieso als onrechtmatig moet worden aangemerkt. In dat geval kon zij immers niet op het gedrag van gedaagde anticiperen en was de kans op een ongeluk zeer groot.

 

Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van gedaagde echter ook onrechtmatig als aangenomen wordt dat eiseres deze toestemming wel heeft gegeven. De rechtbank overweegt hierbij dat het achterop een fiets springen op zich een handeling is die regelmatig plaatsvindt, maar het is een feit van algemene bekendheid dat deze handeling het risico met zich brengt dat de bestuurder van de fiets uit zijn evenwicht raakt waardoor de fiets gaat zwenken en de fiets kan omvallen.

 

Het achterop een fiets springen moet daarom met de nodige behoedzaamheid gebeuren, waarbij de bestuurder en de meerijder hun gedrag op elkaar moeten afstemmen. De kans op zwenken is groter als de meerijder met beide benen aan één kant plaatsneemt dan met de benen aan weerszijden. Voorts spelen het postuur van de meerijder en de snelheid waarmee deze plaatsneemt op de bagagedrager een rol.

 

Uit de gang van zaken zoals geschetst door partijen blijkt dat eiseres nadat zij haar fiets van het slot had afgehaald, de straat is overgestoken en achter [naam 2] en de vriendin, die al vooruit waren gegaan, is aangereden. Op dat moment is gedaagde achter eiseres aangerend. Naar eigen zeggen deed hij dat met een aanloopje en heeft hij ongeveer 10 meter gerend.

 

Wat betreft de snelheid waarmee gedaagde kwam aanrennen verschillen de getuigenverklaringen. Waar volgens de vriendin van eiseres sprake was van een "noodvaart", was volgens [naam 3] sprake van een "rustig drafje", terwijl [naam 2] spreekt van een "joggingspasje". Wat daar ook van zij, duidelijk is dat gedaagde in ieder geval enige vaart had, zoals hij zelf ook heeft verklaard.

 

Vaststaat verder dat gedaagde ten tijde van het ongeval ongeveer 90 kilogram woog bij een lengte van 1.90 meter. Hij is daarbij zijwaarts (beide benen aan één zijde) op de bagagedrager van de fiets van eiseres gesprongen. Daar komt bij dat zij beiden zojuist uit een café waren gekomen. gedaagde had er daarom rekening mee moeten houden dat eiseres - net als hij - alcohol had genuttigd, hetgeen de reactiesnelheid en daarmee de rijvaardigheid beïnvloedt, waardoor de kans op een ongeval werd vergroot.

 

Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde ook in het geval dat eiseres hem toestemming heeft gegeven achterop haar fiets mee te rijden onvoldoende behoedzaam gehandeld. In de gegeven omstandigheden, te weten het postuur van gedaagde, de vaart waarmee hij vanaf de stoep achter eiseres kwam aanrennen en het zijdelings springen in combinatie met het alcoholgebruik van beide partijen, was de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot dat gedaagde naar maatstaven van zorgvuldigheid zich van zijn gedrag had behoren te onthouden.

 

Uit het voorgaande volgt tevens dat het onrechtmatig handelen van gedaagde aan hem moet worden toegerekend. Als gevolg van dit handelen, is eiseres gevallen en heeft zij schade geleden. Deze schade moet gedaagde in beginsel vergoeden.

 

Eigen schuld

 

Ter beantwoording staat voorts de vraag of er sprake is van eigen schuld bij eiseres in die zin dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan eiseres kan worden toegerekend. In dat geval moet de vergoedingsplicht van gedaagde worden verminderd door de schade over eiseres en gedaagde te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.


Naar het oordeel van de rechtbank kan een zekere mate van eigen schuld bij eiseres worden aangenomen als zou komen vast te staan dat zij gedaagde toestemming heeft gegeven om bij haar achterop mee te rijden. In haar afweging om de toestemming te geven had zij immers het postuur van gedaagde kunnen betrekken en de omstandigheid dat zijzelf alcohol had genuttigd. Voorts had eiseres in dat geval haar handelwijze op die van gedaagde kunnen en dus moeten afstemmen. Zij had gedaagde in de gelegenheid moeten stellen, rustig achterop de bagagedrager plaats te nemen.

 

Onrechtmatige daad

 

Het verweer van gedaagde dat er sprake is van eigen schuld bij eiseres omdat zij hem toestemming heeft gegeven om bij haar achterop mee te rijden, is een zogenoemd bevrijdend verweer. Nu gedaagde zich beroept op de rechtsgevolgen van deze toestemming, rust op hem de bewijslast hiervan.

 

Gedaagde heeft zijn stelling dat eiseres toestemming heeft gegeven met voldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en gestaafd met diverse schriftelijke verklaringen van zijn vrienden. Eiseres heeft deze stelling gemotiveerd betwist. De rechtbank zal daarom gedaagde opdragen het bewijs te leveren.

 

Het betoog van gedaagde dat het ongeval is veroorzaakt door de ondeugdelijkheid van de fiets van eiseres, schuift de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd terzijde. Gedaagde heeft geen concrete feiten of omstandigheden geduid waarop hij deze veronderstelling baseert. De enkele omstandigheid dat het een tweedehands fiets betrof en zijn stelling dat een deugdelijke fiets niet bezwijkt bij het achterop springen - wat daar ook van zij -, zijn daarvoor onvoldoende. Ook de door eiseres overgelegde foto's van de fiets bieden geen ondersteuning van zijn stelling dat het om een ondeugdelijke fiets gaat.

 

De rechtbank concludeert dat er sprake is van een onrechtmatige daad die aan gedaagde moet worden toegerekend. Zij zal de zaak naar de rol verwijzen voor een bewijsopdracht aan gedaagde. Als gedaagde in deze bewijsopdracht slaagt, zal de rechtbank vervolgens beoordelen op welke wijze de schade over partijen moet worden verdeeld. Als gedaagde niet in de bewijsopdracht slaagt, zal gedaagde de schade van eiseres, voor zover deze hem als gevolg van de gebeurtenis kan worden toegerekend, moeten vergoeden.

 

Bewijsopdracht

 

Draagt gedaagde op te bewijzen dat eiseres hem toestemming heeft gegeven achterop haar fiets mee te rijden.


De hierboven weergegeven casus is een samenvatting, de volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:  

 

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2013:6961

 

 

Home 


Wilt u meer weten over het bovenstaande onderwerp, of heeft u andere vragen aan Schölvinck-Incasso? Dan kunt u mij bereiken via 06 - 46 40 63 26, of gebruik het formulier hieronder om contact met mij op te nemen. U krijgt binnen 24 uur een reactie op uw e-mail.

Opmerking: De met * gemarkeerde velden zijn verplicht.