Zorgplicht assurantietussenpersoon
Chris heeft via De bank een autoverzekeringsovereenkomst met ASR gesloten.
In het door de Rijksdienst voor het Wegverkeer gehouden kentekenregister staat aangetekend dat de registratie van het voertuig op 1 februari 2010, om 13.37 uur, is gewijzigd van Chris naar zijn echtgenote.
Chris heeft op 1 februari 2010 De bank bezocht. Hij heeft daar gesproken met een baliemedewerker. Chris had op dat moment een vrijwaringsbewijs bij zich.
ASR heeft de autoverzekering per 1 februari 2010 geroyeerd. Zij heeft de schriftelijke bevestiging van de beëindiging van de autoverzekering op 9 februari 2010 aan Chris gezonden. Chris heeft deze bevestiging niet ontvangen.
Het voertuig is op 21 augustus 2010 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Chris was op dat moment de bestuurder van het voertuig.
De echtgenote van Chris is – als kentekenhoudster van het voertuig – bij brief van 29 oktober 2010 aangeschreven door het Waarborgfonds Motorverkeer. Het Waarborgfonds heeft in deze brief medegedeeld dat zij een verzoek om schadevergoeding heeft ontvangen, omdat – volgens het RDW – het voertuig ten tijde van het ongeval niet verzekerd was. Het Waarborgfonds heeft de echtgenote gevraagd enkele vragen met betrekking tot het ongeval te beantwoorden.
Chris heeft in reactie op de brief aan het Waarborgfonds medegedeeld dat het voertuig bij ASR verzekerd was. Na verificatie bij ASR – die volgens het Waarborgfonds had medegedeeld dat het voertuig niet verzekerd was – is het Waarborgfonds bij haar standpunt gebleven.
Het Waarborgfonds heeft zowel Chris als zijn echtgenote verzocht aan haar EUR 101.939,93 te betalen, het bedrag dat zij aan de bij haar claimende partij had vergoed.
Het geschil
Chris vordert dat de rechtbank:
1. voor recht verklaart dat De bank tegenover Chris toerekenbaar is tekortgeschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de autoverzekering te beëindigen en aansprakelijk is voor de daardoor door Chris ontstane schade ter hoogte van een bedrag van EUR 101.939,93;
2. De bank veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 101.939,93.
Beoordeling door de rechtbank
Zorgplichtschending
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of De bank jegens Chris een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
Als assurantietussenpersoon dient De bank jegens Chris bij haar werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover kenbaar voor de tussenpersoon.
Tussen partijen staat vast dat Chris op 1 februari 2010 naar het bankfiliaal is gegaan en dat hij daar met een baliemedewerker heeft gesproken over de verzekering en dat Chris De bank een opdracht heeft gegeven. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag welke opdracht Chris aan De bank heeft gegeven.
De bank heeft aangevoerd dat Chris aan haar opdracht heeft gegeven om de verzekering te beëindigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Chris op 1 februari 2010 op het kantoor te Schagen is geweest, naar aanleiding waarvan zij een e-mail van 1 februari 2010 aan ASR heeft gezonden. Chris had zijn voertuig verkocht, had in dat kader een vrijwaringsbewijs aan De bank overhandigd en had verzocht om beëindiging van de verzekering, aldus De bank. Chris betwist dat hij zijn voertuig had verkocht en dat hij De bank opdracht heeft gegeven om de verzekering te beëindigen. Chris heeft verklaard dat hij tegen de baliemedewerker heeft gezegd dat hij de autoverzekering op naam van zijn vrouw wilde zetten.
Mondelinge opdracht
In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een mondelinge opdracht, brengt de zorgplicht van een assurantietussenpersoon (De bank) naar het oordeel van de rechtbank mee, dat de assurantietussenpersoon de opdracht zodanig vastlegt dat daaruit ondubbelzinnig de betreffende wens van de verzekeringnemer kan worden afgeleid. Verder brengt de zorgplicht met zich dat de assurantietussenpersoon de opdracht aan de verzekeringnemer bevestigt. Van de verzekeringnemer mag worden verwacht dat hij de schriftelijke bevestiging van de opdracht en de polis controleert en terstond reclameert indien de opdracht niet overeenkomstig zijn wens is uitgevoerd
Uit de e-mail aan ASR blijkt niet ondubbelzinnig dat het de wens van Chris was om de verzekering te beëindigen. Dit volgt in ieder geval niet uit de passage “Kunt u de verzekering per vandaag royeren?”. De bank heeft geen andere stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat aan de beëindiging van de verzekering de wens van Chris daartoe ten grondslag lag. Tevens ontbreekt een schriftelijke bevestiging van de opdracht aan Chris. Gelet op het vorenstaande houdt de rechtbank het ervoor dat Chris geen opdracht aan De bank heeft gegeven tot beëindiging van de verzekering.
Door zonder opdracht van Chris aan ASR te verzoeken tot beëindiging van de verzekering over te gaan, heeft De bank bij de uitvoering van haar werkzaamheden niet de zorg te betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. Daarmee is De bank haar zorgplicht niet nagekomen en is zij – in beginsel – aansprakelijk voor de als gevolg hiervan door Chris geleden schade.
De hierboven weergegeven casus is een samenvatting en de namen Chris en De bank zijn in verband met de leesbaarheid van het artikel gefingeerd. De volledige uitspraak is te vinden via de onderstaande link met rechtspraak.nl:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2015:7153