Misleidende advertentieverkoop
A benadert B met de mededeling dat B al een jaar lang gratis op zijn site www.nederlandseprovincieregister.nl staat.
Volgens A wordt aan die vermelding in het vervolg kosten verbonden, te weten € 95,00 per maand. A vraagt aan B of hij op de site vermeld wil blijven. B wil dat niet. A toont begrip maar vraagt hem een nog toe te sturen fax te ondertekenen en te retourneren, waarna B uit het klantenbestand wordt verwijderd.
Vervolgens ontvangt B de fax. Hierop staat onder andere: "Wanneer u gebruik wenst te maken van deze offerte, verzoeken wij u deze overeenkomst, getekend te retourneren. Wanneer u deze offerte heeft ondertekend zal deze offerte als een opdrachtbevestiging worden beschouwd”. B leest de tekst niet goed, vult in dat hij niet meer wil adverteren, ondertekent de fax en stuurt hem terug.
Nadat B de hiervoor bedoelde fax heeft teruggestuurd, wordt hij gebeld door A, die hem in hoog tempo de offerte voorleest en eindigt met de vraag of B op de hoogte is van de inhoud van de offerte. B antwoord hierop bevestigend.
Enkele weken later ontvangt B een factuur van A, voor een totaal te betalen bedrag van € 1.356,60 voor het eerste jaar. Ervan uitgaande dat dit een vergissing is, belt hij A op. A zegt dat het geen vergissing is en dat B maar beter had moeten lezen. Omdat B weigert te betalen, besluit A hem te dagvaarden voor de rechter.
Oordeel rechter
De vraag die ter beoordeling voorligt, is of aan de getekende en teruggezonden offerte het vermoeden kan worden ontleend dat er sprake was van wilsovereenstemming, die op grond van artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek vereist is voor de totstandkoming van een overeenkomst.
In beginsel kan aan het tekenen en terugzenden van de offerte, die immers een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst was, het vermoeden van wilsovereenstemming worden ontleend.
Maar, op grond van het hiervoor aangehaalde artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek is die overeenkomst niet tot stand gekomen, indien A had moeten begrijpen dat de overeenkomst niet in overeenstemming was met de wil van B.
Of A dat had moeten begrijpen dient te worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechter heeft A onder deze omstandigheden uit de ondertekening van de fax niet mogen begrijpen dat A het aanbod tot vermelding tegen betaling alsnog aanvaardde. Sterker nog, gelet op de wijze waarop A de fax heeft opgesteld, heeft hij er klaarblijkelijk op gespeculeerd dat in het geval B de kleine lettertjes gemakshalve voor gezien zou houden dat hij zou tekenen voor iets wat hij niet wilde. In de fax wordt de aandacht getrokken naar de in een kader geplaatste, vetgedrukte nietszeggende tekstgedeelten in normale lettergrootte, terwijl de essentialia klein en niet vet zijn gedrukt.
Hierbij komt nog dat tegenover geen of althans een zeer geringe inspanning van A, en nagenoeg zonder kosten voor A, een maandelijks door B te betalen bedrag van maar liefst € 95,00 zou staan en dat gedurende drie jaar.
Als al niet geconcludeerd zou moeten worden dat sprake is van een bewuste poging tot misleiding door A, dan moet onder de omstandigheden de gevolgtrekking in elk geval zijn dat het vertrouwen van A, dat B zijn offerte had aanvaard, niet gerechtvaardigd was. Hieraan kan niet afdoen dat A in een tweede telefoongesprek de offerte nog eens heeft voorgelezen, nu ook vaststaat dat hij dat in hoog tempo heeft gedaan. B had geen aanleiding te veronderstellen dat A hem in het tweede telefoongesprek iets anders voorhield dan in het eerste telefoongesprek.
Ten slotte kan niet onvermeld blijven dat in deze procedure ook vaststaat dat over de hier beschreven werkwijze van A vele klachten zijn, die ook openbaar zijn gemaakt. A heeft niet gesteld dat hij met die klachten onbekend is. Niettemin hebben al die klachten niet tot aanpassing van zijn werkwijze geleid.
De conclusie is dat A niet gerechtvaardigd op wilsovereenstemming heeft mogen vertrouwen. Dit heeft tot gevolg dat aan de vordering niet de door A gestelde overeenkomst ten grondslag ligt. Die overeenkomst is door het ontbreken van wilsovereenstemming immers niet tot stand gekomen. De vordering van A moet daarom als ongegrond worden afgewezen.